
De plaatjes zijn aangegroeid, verkreukeld, kaneelkleurig.
Deze kleine zwam groeit iu naaldbosschen, doch is in
ons land iu Juli op veengrond gevonden. Zeldzaam.
3. N. sideroides (B u l l .) afgeleid van ¡riSijpog of ijzer.
De hoed is weinig vleezig, klokvormig, dan uitgespreid,
bnltig, onbehaard, een weinig kleverig, de rand is aanvankelijk
omgeslagen en flauw gestreept, licht bruinachtig,
okerkleurig iu drogen staat, glimmend, 1 a 2 cM. breed.
De Steel is gevuld, gelijk, soms dunner van onderen,
bleek of geelachtig aan den voet, neemt op het laatst
een roestkleurige tin t aan en is 5 a 6 cM. lang.
De plaatjes zijn vrij talrijk, smal, een weinig bochtig,
afloopend, eerst zijn zij licht oranjekleurig dan hcht kaneelkleurig.
In bosschen, längs wegen, tusschen plantenafval, op
stronken van pijnboomen, in den herist te vinden, maar
zeldzaam.
4. N. pediades (F e.) afgeleid A’an -Trsiii? of A’eld.
De hoed is Aveinig vleezig, bol, dan vlak, stomp of een
AA'einig neergedrukt in het midden, onbehaard, vuil geelachtig,
bleek okerkleurig, met den ouderdom verbleekend,
maar het midden blijft altijd donkerder, op het laatst met
fijne barstjes, niet gestreept 2 ä 5 cM. breed.
De Steel is dun, gelijk, giad, knollig aan den voet, een
AA’einig gebogen, met merg gevuld, dan hol, geelachtig,
5 a 7 cM. lang.
De plaatjes staan vrij Avijd uiteen, zijn breed, aangehecht,
vuil kaneelkleurig of bruinachtig.
Deze zAvam is bijna het geheele jaar door in velden en
tuinen te vinden.
5. N. semiorbicularis (B u l l .) afgeleid van semi of half
en orbicularis of rond.
De hoed is weinig vleezig, eerst halfrond, dan bol, het
midden hooger, later bol-vlak en zelfs een weinig ingedeukt
in het midden, giad, onbehaard, iets kleverig, barst
op ouderen leeftijd, geelbruin en okergeel in drogen tijd,
2 2 a 6 cM. breed.
De Steel is teer, taai, pijpachtig, naakt, recht of gebogen,
bedekt met meelachtige streepen onder de plaatjes,
zijn kleur is bleek roestkleurig, hij is glimmend en van
binnen roodachtig.
De plaatjes zijn aangegroeid, zeer breed, talrijk, bol,
eerst bleek, dan grijs roodachtig en eindelijk roest- of
kaneelkleurig.
Het vleesch is vrij dik in het midden en eenkleurig met
den hoed.
In weilanden, op grasvelden, längs wegen, eenzaam,
gedurende lente, zomer en herfst overal te vinden.
6. f l scorpioides (F r .) afgeleid van uy.op-iog of schorpioeii
en of A'orm.
De hoed is Aveinig A’leezig, eerst kegelvormig, dan bol,
eindelijk uitgespreid en om den bult ingedrukt, onbehaard,
weinig kleverig, eerst steenrood, dan bruin of isabelkleurig.
De steel is teer, buigzaam, droog, bleek, AA’it, vezelig,
berijpt aan den top.
De plaatjes zijn met een tandje afloopend, AA’it- of geelachtig.
Op moerassige plekken en turfgrond geA’oiiden, zeldzaam.
7. N. escharoides (F r .)
De hoed is weinig vleezig, kegelvormig, bol-Adak, stomp,
bruinachtig geschubd, Avitachtig, dan bleek rossig, bruin
middenin, 2 cM. breed.
De Steel is breekbaar, pijpachtig, buigzaam, Avitachtig
wanneer het droog is, roestkleurig in natten tijd, A’ezelig,
flauw berijpt aan den top, 2 l cM. lang.
De plaatjes zijn breed, buikig, aangehecht, bleek of
kaneelkleurig, fijn getand op de snede.
Onder boomen, op vochtige plekken, in den herfst te
A’inden, maar zeldzaam.
8. N. segestria (F r .) afgeleid van seges of bouAvlaiid.
De hoed is Aveinig vleezig, eerst halfrond, dan bol en