
de rimpels die in de lengte loopen, met langwerpige, onregelmatige
op den bodem door aderen geplooide velden.
De steel is to t 10 cM. lang en 3 cM. dik, giad, cylindrisch,
iets saamgedrukt, aan den grond geplooid en gevoord,
geelachtig-wit, van binnen hol.
Reuk en smaak niet aangenaam.
In Mei op grasvelden, in tuinen en weiden op beschaduwde
plekken, niet aigemeen.
5. M. palula (P.)
De hoed is to t over het midden vrij van den steel, kegelvormig,
bijna klokvormig, geelbruin, aardkleurig, 2 a 4
cM. hoog en 3 cM. breed met dikke, gelijk afioopende, door
plooien verbonden, stompe, zwart gerande rimpels welke
ruitvormige, diepe velden vormen met vlakken bodem.
De steel is 3 a 5 cM. lang en ongeveer 1 cM. dik, cylindrisch,
onderaan gezwollen, berijpt, wit, hol.
Op beschaduwde vochtige plekken, tusschen gras, mos
en onkruid, van einde April to t Juni te vinden, niet aigemeen
en eetbaar.
GEOGLOSSUM.
De vruchtlichamen zijn zeer eenvoudig saami
vleezig, rond, knotsvormig en langwerpig.
1. G. glabrum (P.)
Het vruehtlichaam is zwartbruin en dof.
De knots is stomp, zelden spits. De steel
is onderaan witachtig, buigzaam en vol. De
vormen loopen zeer uiteen.
Op vochtigen bodem in troepen bijeen, van
Augustus to t November. G eo g lo a sum
h irs u tum .
2. G. viride (P.)
Het vruehtlichaam is kopergroen, groenachtig-wit, gebogen
en 2 à 3 cM. hoog.
De knots is tongvormig, stomp en glad.
De steel is dun, een weinig geschubd.
In gedaante en kleuren zeer verschillend.
In den herfst op beschaduwde, vochtige plekken, vooral
in beukenbosschen te vinden.
3. G. hirsutum (P.)
He t knotsvormige, uitgerekte en saamgedrukte vrucht-
lichaam is zwart, ruigharig en wordt met den walsvormigen
steel soms 7 cM. hoog.
Van Augustus to t November in moerassige, drassige
weilanden te vinden.
LEOTIA.
L. iubrica (F r .)
De hoed is rond, naar beneden omgerold,
geleiachtig, geel of geelbruin met
groenachtige tint, 10 à 15 mM. breed.
De steel is kleverig, gelijk, hoi, met
een vloeibaar slijm gevuld, geel of liclit-
groenachtig en 3 à 6 cM. lang.
Leofcia lu b ric a .
In zomer en herfst in vochtige bosschen op den grond,
alsook op stronken.
MITRULA.
M. paludosa ( E r . )
Het knotsvormige vruehtlichaam is fraai geel,
meer of minder eivormig, opgeblazen, hoi, 4 à
8 mM. lang.
De steel is hoi, witachtig, met rosen weerschijn
to t 5 cM. lang.
AAn Mei to t den herfst op moerassige plekken
en tusschen rottende bladeren en mos. M itru la
p a lu d o sa .
SPATHULARIA.
S. flavida (P.)
Het spateh’ormige vrnchtlichaam is langwerpig, stomp.