
2. S. anomala (Fb.) afgeleid vau anomalus of onregelmatig.
Syn. ; Peziza poriaeformis, DG.
De buisjes zijn bruin or geel-bruin, van binnen witachtig,
eerst verspreid, stippelvormig, dan in dichte groepen
bijeen staand en op een dun vlokkig mycelium nistend.
Op rottend hout voorkomend.
3. S. amoena (Oud.) afgeleid van amoenus of fraai.
De buisjes nisten eerst op een dun bruin en vlokkig
mycelium, in drogen toestand zijn zij grijs, aangedrukt
en stijfharig.
Op rottend hout voorkomend, doch zeldzaam
HYDNACEEEN of STEKELZWAMMEN.
De famihe der Hydnaceeën onderscheidt zich van de
Agaricaceeën en Polyporaceeën door de aanwezigheid van
stekels, pennen, wratten en andere verhevenheden die de
dragers van het hymenium zijn. Het zijn vleezige, kurk- of
lederachtige zwammen waarvan het vruehtlichaam zieh
op versehillende wijzen voordoet, als gesteeld, zittend,
achterover liggend, uitgespreid, korst of hoedvormig. Zij
komen op den grond en op dood hout voor, enkelen zijn
eetbaar, velen zijn schadelijk voor de boschcultnur.
HYDNUM.
De naam is afgeleid van üSyou,
zijnde de naam van een Grieksche
truffel.
De soorten van dit geslacht
zijn van zeer verschillenden
vorm en samenstelling, nu
eens korstvormig, dan knoestig,
dan weder hoedvormig, vleezig, Ty p e Tan e e n H y d n um .
kurk- of lederachtig, sommigen hebben een steel, weer
anderen missen dien. De stekels staan onderaan tegen
het vruehtlichaam en zijn priemvormig of spits.
Alle soorten leven op den grond.
A. Steel middenstandig.
a. Vleezige soorten.
1. H. imbricatum (L.) afgeleid van imbrex of dakpan, n.
a. van de geschubde oppervlakte van den hoed.
Syn. ; H. cervinum-Pers. ; H. squarrosum-Nees.
De hoed is vleezig, bijna
vlak, dan genaveld en trechtervormig,
met dunnen rand,
die golvend en gelobd wordt,
omberbruin en met concentrisch
loopende hoekige,
bruine, later zwartachtige
schubben bedekt, 6 a 18 cM.
breed. Soms zijn deze schubben
dik en blijvend dan weer
dun en spoedig verdwenen,
die in het midden staan overeind
en zijn donkerder A’an
kleur.
De steel is kort, giad, stevig, dik, dunner onderaan,
grijsachtig en viltig, 2 a 3 cM. lang en 2 cM. dik.
De stekels zijn teer, scherp, afloopend, vuilwit of aschgrauw
en staan dicht opeen.
Het vleesch is stevig, vuilwit en niettegenstaande het
een weinig Avrang smaakt, eetbaar.
In het najaar is zij in kleine zoden of troepen A’rij aigemeen
in naaldbosschen te A’inden.
H y d n um im b ric a tum .
2. H. squamosum ( S c h a e f f . ) afgeleid van squama of
schub.
Syn. : H. foetidum-Secr. ; H. leucopus-Pers.
De hoed is vleezig, ingedrukt, onregelmatig, stijf, giad.