
soms wanneer het gebroken Arordt blauw- of leikleuraclitig.
Zonder bijzoiidereii reuk en soms een weinig zout smakend.
Zij is eetbaar, alhoewel niet zoo geurig als ,,edulis” , steeds
neme men jonge exemplaren en gebruike alleen den hoed.
In bosschen op beschaduwde plekken, ’Vooral w aar berken
groeien, aigemeen van Juli to t October voorkomend.
Van deze soort bestaan A’erschillende variéteiten die,
al zijn zij uiet als inheemsch besohreven, waarschijnlijk
ook hier wel zullen A’oorkomen als :
var. testaceus met steeiirooden hoed.
,, aurantiacus ,, oranje of rood-oranjekleurigen hoed.
,, alutaceus ,, ledergeleu hoed.
,, fuUgineus ,, roetkleurigen hoed.
,, fuscus ,, meer of minder donker bruinen hoed.
,, olivaceus ,, olijfkleurigen hoed.
,, niveus „ AA’itten hoed.
B. Buisjes aangegroeid, witachtig of licht rosekleurig.
Sporen rose.
3 0 . B. felleus (Bull.) afgeleid A’an fel of gal, n. a.
van den bitteren smaak der ZAvam.
De hoed is bol, kusseiiA’ormig, zacht, onbehaard, glad,
bleek bruinrood, kastanjebruin en geelachtig bruin, 7 à 11
cM. breed.
De steel is steA’ig, cylindrisch of een Aveinig gezwollen
aan den A’oet en dunner aan den top, iets bleeker of eenkleurig
met den hoed, hruin of roodachtig bruin, ne tvormig
geaderd, 7 cM. lang.
De poriën zijn witachtig, dan rosekleurig of rood, hoekig.
De buisjes zijn aangegroeid, lang, zij staan bol. Sporen rose.
Het vleesch is zacht, Avit, neemt op de breuk een rose
kleur aan, riekt niet, smaakt eerst flauw, dan zeer bitter.
Deze zwam moet als A’erdacht hesohouwd worden, ofschoon
haar bitterheid het gebruik reeds voorkomt.
In zomer en najaar is deze soort vooral in natte jaren
op beschaduAvde plekken in bosschen te vinden.
C. Buisjes vrij, eerst wit, dan geelachtig. Steel nimmer
netvormig geaderd, spoedig hoi. Poriën klein en rond.
Sporen wit.
31. B. cyanescens (Bull.) afgeleid van cyaneus oîhlauw.
Syn. ; B. constrictus-Pers. ; B. lacteus-Lév. ; B. obscuratus
S. S.
De hoed is bol of bol-
vlak, een weinig viltig
of schubbig-vlokkig, wit-
geelachtig, grijs-geelachtig,
dof, 5 à 12 cM. breed.
De steel is dik, breekbaar,
bovenaan een weinig
dunner en in het midden
buikig, wit en glad aan
den top, onderaan viltig-
vezelig, in de jeugd \’an
een zeer duimen sluier
voorzien, 5 à 7 cM. lang.
De poriën zijn klein,
rond, gelijk, wit, bleeker
B o le tu s cy a n e sc en s .
of geelachtig-wit, worden
door drukking blauw. De buisjes zijn vrij.
Het vleesch is vast, Avit, kleurt door de lucht op gebroken
plaatsen .onmiddelijk donkerblauAV. Reuk- en smakeloos.
Sommige schrijvers noemen haar eetbaar, anderen
verdacht, men gebruike haar dus liever niet.
Op zandigen bodem in bosschen, aigemeen van Juli to t
September A’oorkomend.
32. B. castaneus (Bull.) afgeleid van castanea of kastanje.
De hoed is halfrond, dan vlak, later ingedrukt, de raud
meer of minder gebogen, stev’ig, dof, flmveelachtig en zacht
kastanjebruin 5 à 9 cM. breed.
De steel is gevuld, dan hoi, cylindrisch, ook Avel knolvormig
aan den voet, geAvoonlijk dunner aan den top,
glad, eenkleurig met den hoed of iets bleeker, 2 à 4 cM. lang.