
De Steel is cylindrisch, stevig, soms gezwollen aan den
voet, wit, gewoonlijk onbeliaard, 6 ä 8 cM. lang en 1 ä 2
cM. dik.
De plaatjes zijn talrijk, vrij, meer of minder buikig,
gelijk of bijna, dunner aan de uiteinden, witachtig, spoedig
rose, dan koffiebruin, op het laatst zwart, vochtig en ver-
Adoeiend.
De ring is Avit en meestal gescheurd.
Het vleesch is wit, kleurt zich soms bij het breken iets
roseachtig, reuk en smaak zijn zeer aangenaam.
Van Augustus to t in November is deze soort te A’inden
in weilanden, längs AVegen en in tuinen, doch niet overal.
De A’olgende varieteiten komen hier voor, als :
Praticola (Vitt.) waarvan de hoed bruin of bruinachtig
en schubbig is en waarvan het Adeesch zich onmiddelijk
rood kleurt.
Vaporaria (Krombh.) die een gladden, bleek-bruinen,
roseachtig gewasschen hoed bezit en een steel die bovenaan
dunner, wit-roodachtig aan den top en bruin of geelachtig
aan den voet is. Riekt zeer sterk en komt in bosschen A’oor.
Sylvicola (Vitt.) heeft een Avitachtigen hoed, die geel of
roodachtig wordt, giad, glimmend is en op het laatst barst.
De Steel is lang, kegelvormig en aan den voet gezwollen.
De plaatjes zijn smal, eerst witachtig, dan vleeschkleu-
rig-lila-achtig en later bruinachtig.
Komt in naaldbosschen voor.
Villatica (Brond.) heeft een zeer grooten hoed die evenals
de Steel zeer geschubd is.
4 . P. sylvatica (Schaeff.) afgeleid van sylva of bosch.
De hoed is vleezig, bol, dan bol-klokvormig en vlak,
breed en stomp-bultig, met dikwijls gebarsten rand, vuil
Avit, meer of minder geelachtig of licht roestkleurig, vooral
in het midden bedekt met bruinachtige vlokkige schubben
die op het laatst verdwijnen, 5 a 8 cM. breed.
De Steel is hol, gelijk of aan den voet iets gezwollen,
giad, onbehaard boven de ring, vezelachtig er onder, 7 a
12 cM. lang en 1^ cM. dik.
De ring is enkel, wit, dun en afstaänd.
De plaatjes zijn talrijk, vrij, droog, aan de uiteinden
gelijkmatig versmald, eerst vleeschkleurig of een AA’einig
roodachtig, later meer of minder dof bruin.
Het vleesch is vrij dun, wit of iets roodachtig wanneer
het gebroken wordt en zulks voornamelijk aan den voet
A’an den steel.
Reuk en smaak zijn aangenaam.
Over de eetbaarheid dezer zwam zijn de versehillende
schrijvers het niet eens, volgens Cordier is zij verdacht,
Vittadini zegt dat dieren er ziek door werden, Quélet,
AVünsche en H ahn noemen haar een lekkernij.
Deze soort komt van September to t in October in bosschen
voor, doch is door schrijver reeds in Mei gevonden.
5. P. rusiophylius (Lasch.) afgeleid van 'o^ig of be\’rijding,
n. a. van de vrije plaatjes.
De hoed is slechts 3 à 5 cM. breed, weinig vleezig, klokA’ormig
uitgespreid, bultig, vezelachtig, soms met over-
blijfsels van het velum partiale aan den rand, A’leeschkleurig
of AA’itachtig.
De Steel is bijna hol, vezelachtig, wit, 4 à 6 cM. lang
en 3 à 4 mM. dik. De ring zit bovenaan.
De plaatjes zijn A’rij, staan dicht opeen, zijn rose, later
bruin gekleurd.
ln bosschen en in ons land alleen bij Putten AA’aargeiiomen.
6. P. subgibbosus (Fr.)
De hoed is slechts 2 | cM. breed, geelachtig, bol-A’lak,
giad, kaal, bultig, verder zijdeachtig, vezelig.
De Steel is van een vergankelijke, ringA’ormige cortina
A’oorzien en 2 | cM. lang.
De plaatjes zijn wit, dan aschgrauw-bruinachtig, en
staan wijd uiteen.
Deze kleine soort komt in dennenbosschen voor, doch
is zeldzaam.