
42. M. cohaerens (F e.) afgeleid A’an cohaerere of aan-
liangend, u.a. A'an liet hechten der AA’ortelvezels aan anderen.
Sa’u. : Ag. rigidus-Lasch., Ag. ceratopus-Pers.
De hoed is AA’einig A'leezig, klokA’ormig bol, dan uitge-
spre d, iets genaveld, fiuAveelachtig, zacht, gestreept Avanneer
A-ochtig, bruin kaneelkleurig, 2 a 3 cM. breed.
De steel is zeer stijf, onbehaard, glimmend, bruinrood,
bleeker boA-enaan, eindigend in een kleinen met AA’it fluAveel
bedekten AA’ortel en hiermede A’eelal aan andere exemplaren
verbonden, ongeA'eer 10 cM. lang.
De plaatjes staan A-an elkaar, zijn vrij, door aderen verbonden,
bleek geelachtig.
In het najaar in bosschen tusschen afgevallen bladeren,
op stronken en doode takken gedurende den lierfst te
A’inden.
43. M. fagetorum (Fe.) afgeleid A’an fagetum of beukenbosch,
11. a. A'an de plek Avaar de ZAA-am A’eel A'oorkomt.
De hoed is klokvormig, dan bol, glad, gestreept, to t
op de helft geelachtig, bleek grijskleurig.
De steel is een Aveinig gebogen, lang, donzig aan den voet.
De plaatjes zijn Avit of grijs blaiiAvachtig, bijna vrij,
onderling door dAvarsplooien verbonden.
In het najaar op rottende beukenbladeren in troepen
te vinden, doch steeds zeldzaam A’oorkomend.
46. M. parabolica (F e.) afgeleid van parabola of para-
bool, n. a. A’an den hoedA'orm.
Hoed A’liesachtig, OA'aal, nooit uitgespreid, stomp kegei-
vormig, bleek blauAvachtig, zAvartachtig op den top, tot
de helft gestreept, 8 ä 10 mM. breed.
De steel is pijpachtig, stijf, aschkleurig, glad, onbehaard,
aan den top dikAvijls A’ioletkleurig, onderaan gezAvollen,
harig, Avortelachtig, 5 ä 8 cM. lang, 2 mM. dik.
De plaatjes zijn niet aangesloten, aangegroeid, Avit of
AA’itachtig.
1 oornamelijk op stronken van dennen, in troepen gedurende
het najaar te A’inden.
47. M. galericulala (Scop.) afgeleid A'an galericulum of
A’eelklenrig hoedje, n. a. A’an den hoed der zAvam.
S y n .: Ag. pseudoclypeatus-Bolt., Ag. fistulosus-Bull.
De hoed is bijna A'liezig, kegel of klokvormig, eindelijk
een Aveinig uitgespreid, bultig, gustreept doch niet op den
top, droog, onbehaard, met dikAvijls golvenden rand, de kleur
is zeer verschillend, grauAV-bruin, licht loodkleurig of geelbruin,
2 ä 4- cM. breed.
De steel is lang, naakt, tenger, buigzaam, steA’ig, pijpachtig,
glad, onbehaard, fiuAveelachtig of donzig aan den
A’oet die veelal gekromd is en eindigt in een spoeHormigen
Avortel, grijsachtig, bleeker bovenaan, ook Avel bruinachtig,
6 a 10 cM. lang en 5 ä 5 cM. dik.
De plaatjes zijn aangegroeid, met een tandje afloopend,
geaderd, bij den rand verbreed, AA'it, Avit- of grijsachtig,
dikAvijls overgaand to t het geelachtige of A’leeschldeiirige.
Het vleesch is Avit, onaangenaam A'an smaak.
Deze zAvam is in zomer, herfst en AA’iiiter te A’inden op
dood hout op vochtige sombere plekken in bosschen, meest
zodeA’ormend, overal A’eel A’oorkomend.
OMPHALIA.
De naam A’an dit geslacht is afgeleid A’an
'oij.(pxKog of navel naar aanleiding A’an den in het
midden ingedrukten hoed. Het kenmerkt zieh
door een lialfA'liezigen, genavelden of trech-
tervormigen hoed. De steel staat in het midden,
hij is pijpachtig, kraakbeenig, van boven
Avijder eu gaat op in den hoed.
De plaatjes zijn afloopend en droog.
Volva en ring ontbreken.
De sporen zijn eivormig en kleurloos.
Over het algemeeu zijn het kleine, breek-
bare of taaie zAvammen die eetbaar noch
schadelijk zijn. Omplialia fibula,
1. 0. hydrogramma (F r .) afgeleid van csx-p of Avater en