
/
De hoed is vleezig, bol-vlak, stomp, droog, geel of geel
roodbruin, bedekt met aangedrukte schubben, 2 a 6 cM. br.
De Steel is hol, kort, krom, knolachtig, vezelachtig,
2 a 4 cM. lang en 4 ä 7 mM. dik.
De ring is vliezig en vergankelijk.
De plaatjes zijn breed, gezaagd, uitgerand geel, later
kaneelkleurig.
Deze kleine soort is in het najaar in troepen of zodevormend
te vinden op boomstammen, stronken en vermolmd
hout als ook onder den bast van berkeboomen,
die zij opheft.
13. P. mutabilis ( S c h a e f f . ) afgeleid van mutabilis of
veranderlijk.
Syn. : Ag. annularius-Bull.
De hoed is weinig vleezig, dun aan den rand die er in
vochtigen tijd als geolied uitziet, bol, dan plat, stomp,
bnltig, onbehaard, giad, licht kaneelkleurig, 5 cM. breed.
De Steel is tenger, taai, gevuld, dan pijpachtig, iets dikker
aan den voet, soms krom, bleek boven den ring, daaronder
bruinachtig en met zwartachtige schnbben bedekt, die later
verdwijnen, 6 cM. lang.
De ring is geschubd en vergankelijk.
De plaatjes zijn talrijk, aangegroeid-afloopend, breed,
eenkleurig maar iets bleeker dan de hoed.
Het vleesch is wit of geel getint, riekt niet onaangenaam
en is eetbaar.
Op boomworteis, stronken en rottend hout van het voor-
jaa r af, aigemeen voorkomend.
14. P. marginata ( B a t s c h ) afgeleid van margo ot rand.
De hoed is weinig vleezig, bol, dan uitgespreid, onbehaard,
hygrophaan, gestreept, donkergeel, waskleurig of
donker kaneelkleurig, 3 cM. breed.
De steel is pijpachtig, slap, boven den steel berijpt,
kaneelkleurig, donkerder aan den voet die met een wit
fluweel bedekt is.
De ring is klein, onregelmatig, witachtig, dan bruinachtig
en vergankelijk.
De plaatjes zijn talrijk, aangegroeid, smal, eenkleurig
met den hoed.
He t vleesch is geelachtig.
Van Ju n i af eenzaam en in troepen te vinden op stronken
van naaldhout en aan den voet van boomstammen,
vrij gemeen.
15. P. unicolor (Fl. Dan.) afgeleid van unus of een en
color of kleur.
Syn. : Ag. xilophilus-Bull.
De hoed is weinig vleezig, klokvormig, dan bol, iets
bultig, onbehaard, giad, op het laatst gestreept aan den
rand, hygrophaan, okerkleurig, 2 á 3 cM. breed.
De steel is tenger, gelijk of bijna, eerst gevuld, dan
pijpachtig, bijna onbehaard, eenkleurig maar iets bleeker
dan de hoed, 2 ä 3 cM. lang.
De plaatjes zijn aangegroeid, breed, bijna driehoekig,
oker of geel kaneelkleurig.
De ring is dun, klein, vergankelijk.
Het vleesch is roodachtig.
Op stronken van doode boomen, gevallen takken, zodevormend
in het najaar, doch niet aigemeen te vinden.
16. P. pumila (Fr.) afgeleid van pumilus of dwerg.
De hoed is weinig vleezig, half kogelrond, stomp, glad,
geel okerkleurig, 6 a 9 mM. breed.
De steel is tenger, pijpachtig, vezelig.
De ring is draadvormig en vergankelijk.
De plaatjes zijn talrijk, breed, aangegroeid, bleek of
geelachtig.
Deze kleine zwam komt tusschen mos in den herfst voor,
doch is zeldzaam.
17. P. mycenoidcs (Fr.) afgeleid van mycena, een wit-
sporig Agaricaceeën geslacht en e/Jó? of vorm en wel
Á