
Van Augustus to t October overal te vinden op grazige
plekken in bossclien en in weiden.
C o s t a n t i n beschoiiwt haar, evenals W ü n s c h e , als een
variatie van C. pniniihis.
2. C. prunulus ( S c o p . )
De hoed is vleezig, dik, eerst bol en regelmatig, dan
uitgespreid, ingedrukt, met bochtigen rand, droog, dof,
berijpt, wit of wit grijsachtig, 6 ä 11 cM. breed.
De steel is wit of witachtig, dik, gestreept, naakt, gezwollen
en donzig aan den voet, 2 ä 6 cM. lang, 6 ä 14
niM. dik.
De plaatjes zijn afloopend, talrijk maar minder dan bij
„orcella” , smal, aan beide uiteinden in een p unt eindigend,
witachtig en later een weinig vleeschrood wordend.
Het ideesch is wit, breekbaar en riekt naar meel.
Deze smakelijke zwam is in ons land slechts in beuke-
bosschen bij Valkenburg aangetroffen.
LEPTONIA.
Dit geslacht haar naam is afgeleid van het
Grieksche woord asttôç d a t tenger beteekent.
De boed dezer zwammen is dunvleezig met
aanvankelijk omgebogen rand, de steel is kraakbeenig,
de plaatjes zijn aangehecht. De sporen
hoekig, zij leven op den grond en op dood
hout, omtrent eetbaarheid vond ik nergens
iets vermeld, Q u é l e t beschouwt ze alien als
verdacht.
Zij hebben veel overeenkomst met het geslacht
Collybia der witsporigen. Leptonia euoliroa.
1. L. anatina ( L a s c h . ) afgeleid van anas of eend.
De hoed is dun vleezig, bol-klokvormig, bultig, soms
kegelvormig, bruin rood of grijs bruin, met vezeltjes of
schubbetjes bedekt, 2 a 5 cM. breed.
De steel is mooi blauw-violet, berijpt, dan geschubd.
onderaan is het blauw met rood vermengd, de voet is
later wit, de lengte bedraagt 4 ä 6 cM.
De plaatjes zijn talrijk, vrij of aangehecht, breed, wit,
dan een weinig rosekleurig.
In den zomer tusschen gras bij Naaldwijk gevonden.
2. L. lampropoda (E r .) afgeleid van Xxfj.7rp6g of ghmmend
en Tovg of voet.
Syn. ; Ag. glaucus-Bull.
De hoed is dun vleezig, eerst bol, dan vlak, stomp,
eindelijk ingedrukt en meer of minder gebarsten aan den
rand, donker blauw, grijs staalkleurig, bedekt met fijne
zwartachtige stipjes, glinmend; wanneer de zwam oud is
is de hoed gestreept, verkleurt dan en wordt grijs roodachtig,
2 ä 5 cM. breed.
De steel is tenger, bijna gelijk, blauwachtig of hcht
grijs-violet, witachtig aan den voet, glimmend, onbehaard,
zonder puntjes op den top, pijpachtig, 2 ä 4 cM. lang.
De plaatjes zijn buikig, breed, aangegroeid, witachtig
of met rood gewasschen.
Het vleesch is dun, stevig en wit.
In weilanden, op grazige plekken in bosschen, meestal
alleen, gedurende het einde van den zomer en in het najaar
te vinden, doch zeldzaam in ons land voorkomend.
3. L. solstitialis (F r .) afgeleid van solstitiurn of zoniie-
stilstand, längste dagen, n. a. van den tijd waarop de zwam
versohijnt.
De hoed is weinig vleezig, bol, dan ingedrukt, het midden
iets bultig, mig, licht bedekt met aangedrukte roestkleiirige
vezels.
De steel is bijna pijpachtig, onbehaard, roetachtig gekleurd.
De plaatjes zijn breed, uitgerand en witachtig, dan
roserood.
Op grazige plekken gedurende zomer en herfst te idiiden,
doch zeldzaam.