
enz., meestal in aantal bijeen en als dakpannen boven
elkaar geplaatst.
Ivomt door het geheele land voor, doch is niet aigemeen.
Serie 2. Rhodosporeeen of Rosesporigen.
De sporen zijn rose of zalmkleurig, eivormig, glad,
korrelig en hoekig.
VOLVARIA.
De naam van dit geslacht is ontleent
aan de volva of beurs, een zakje dat
de geheele zwam aanvankelijk omsloot.
Zij gelijken door him sierlijken en flinken
houw alsook door het bezit der
volva veel op de Amanita's, doch onderscheiden
zieh hiervan door de kleur
der plaatjes en het gemis van den ring.
De sporen zijn eivormig, glad, bleek
rose, hyalin. Zij komen evenals de
Amanita’s in bosschen voor, doch ook
op boomstammen en vuilnishoopen. Volvaria gloiocephala.
1. V. bombycina ( S c h a e f f . ) afgeleid van bombyx of zijde,
n. a. van den zijdeachtigen hoed.
De hoed is vleezig, zacht, bedekt met kleine zijdeachtige
schubbetjes, witachtig, kegelvormig, dan bol-vlak, iets
bnltig, 10 cM. en meer breed.
De steel is wit, onbehaard, iets gezwollen aan den voet,
gewoonlijk in lengte gelijk aan de breedte van den hoed.
De A’olva is zeer ruim, wit geelachtig of licht bruin.
De plaatjes zijn vrij, getand, wit, dan rose en 1 cM.
breed.
Het vleesch is wit, week, met weinig geur en flauw van
smaak.
Zij komt in zomer en herfst voor op rottende of levende
boomen, is zeldzaam en in ons land alleen gevonden door
wijlen den Heer F. W. v a n E e d e n en wel te Haarlem op
het bekende overblijfsel van den grooten populier in
den voormaligen Koekamp, thans het Frederikspark.
2. V. volvacea (Bull.) afgeleid van volva of beurs. '
Syn. : V. virgata-Gillet.
De boed is eerst klokvormig, dan uitgespreid, grijs-asch-
kleurig, in het midden bruinachtig, met aangedrukte,
donkere vezels, 7 à 14 cM. breed.
De steel is rolrond, gevuld, witachtig, onderaan iets gezwollen,
8 à 14 cM. lang. De volva is wijd, wit of grijsachtig.
De plaatjes zijn eerst wit, dan rozerood.
Van Juli to t September is zij te vinden op mesthoopen,
in bosschen, meestal in troepen, niet zeldzaam en zeer giftig.
3. V. Taylori (Berkl.) genaamd naar den Heer Taylor.
De hoed is vrij vleezig, bol, dan uitgespreid, stomp,
loodkleurig grijs, gestreept, 5 à 6 cM. en meer breed.
De steel is gevuld, gelijk, onbehaard, wit. De volva is
gelobd en van buiten bruin of zwartachtig.
De plaatjes zijn vrij, bol, vleeschkleurig.
Gedurende den zomer op grasvelden en grazige plekken
te vinden, doch zeldzaam voorkomend en in 1887 door
Mej. Destrée nabij den Haag het eerst gevonden.
4. V. speciosa (F r .) afgeleid van speciosus of sierlijk.
De hoed is vleezig, zacht, kleverig, klokvormig dan u itgespreid,
stomp, bultig, witachtig, grijs op den top, 7 à
10 cM. breed.
De steel is ge\mld, onbehaard, witachtig bovenaan,
roodachtig aan den voet waar hij ook een weinig gezwollen
en harig is, de lengte bedraagt soms 20, de dikte 3 cM.
De volva is wit, harig, slap en in versehillende ongelijke
slippen verdeeld.
De plaatjes zijn talrijk, vleeschkleurig, bol, en vrij.
De smaak van het witte vleesch is waterig en walglijk.
Deze zwam is van Juli af aigemeen in tuinen, weilanden,
op vuilnishoopen en overalwaar den bodem goed bemest is
te vinden. Zij is zeer giftig.