
De vruchtlichamen dezer zwammen zijn aaiwankelijk
meer of minder rond, blijven to td a t de sporen rijp zijn
of soms nog langer gesloten en deze zijn door een sterk
omhulsel, peridium genaamd, omgeven.
Dit omhulsel of peridium bestaat gewoonlijk uit twee
lagen, een buiten en binnenperidium en een binncnste
gedeelte, ni. een vleezige massa, gleba of sporenklos genaamd,
welke in een groot aantal kamertjes verdeeld is.
De binnenzijde van deze kamertjes is met het hyménium
bekleed of er mede gevuld.
De sporen worden op basidiën gevormd. Deze hebben
meestal een andere gedaaiite dan bij de Hymenomyceten
en het aantal is dikwijls grooter dan vier.
Het buitenste bekleedsel opent zieh met een regelmatige
opening of scheurt onregelmatig ; soms gebeurt ook dit
niet en komen de sporen door vexAvering van het peridium
vrij.
Zij leven op of in den grond en Avorden zelden op dood
hout gevonden.
PHALLACEEEN of STINKZWAMMEN.
Het eÎA’ormige A’ruchtlichaam AVordt bij het geslacht
Phallus door twee omhulsels omsloten waarvan het buitenste
leder- en het binnenste geleiachtig is. Het binnenste
omsluit de sporenklos of gleba en de vruchtdrager of het
receptaculum. Wanneer de sporen rijp zijn, ontwikkelt
zieh het receptaculum bizonder snel, de steel doorbreekt
de beide peridia en heft binnen twee à drie uren de gleba
in den vorm van een hoed omhoog.
Deze aanvankelijk regelmatige, op een morielje gelijkende
hoed wordt langzamerhand met een groenachtig slijm bedekt,
da t in druppels omlaag valt, de langwerpige sporen
bevat en een walglijken stank verspreidt. De peridia blijven
in den vorm van een beurs of volva achter.
Bij het geslacht „Clathrus” bevat het binnenste omhulsel
geen gesteeld receptaculum, doch het gelijkt hier
op een onregelmatig traliewerk dat door vergrooting der
openingen en zwelling der plooien, bij rijpheid der sporen,
de peridia verscheurt en de sporenklos omhoog heft.
Het zijn vervloeiende op den grond levende zwammen.
PHALLUS.
Bij dit geslacht heeft het receptaculum de vorm van een
buis, gedekt door een op een spitse morielje gelijkende hoed.
1. Ph. impudicus (L.)
Syn. : Ithyphallus impudicus-Fr.
De hoed is groenachtig, vuil wit of grauw, aan
den top doorboord en met een bruingroen slijm
da t de sporen bevat, bedekt.
De Steel is rechtop staand, wit of geelachtig,
lederachtig, bovenaan dunner en met den hoed
soms 25 cM. lang. De zAvam verspreidt een
walglijken stank, die ver in den omtrek merkbaar
is.
In bosschen op grazige plekken, op zandigen
bodem, van Juni to t laat in het najaar te
vinden en vrij aigemeen A’oorkomend.
^ P h a llu s
im p u d icu s .
2. Ph. caninus (Schaeff.)
De hoed is bultig, met den steel vergroeid, bloedrood
en met een olijfkleurig sporenslijm bedekt.
De Steel is bruinachtig en bovenaan dicht.
De beurs is gelobd, bleek en langwerpig.
De geheele ZAvam bereikt een hoogte A’an 15 cM. en
riekt niet. •
Aan den voet van rottende stammen, tusschen mos en
plantenafval te vinden, doch niet aigemeen voorkomend
en veel kleiner dan de vorige.
CLATHRUS.
Aan den eigenaardigen vorm der ZAvam ontleeiide zij
haar naam en Avel aan het Grieksche Avooid yj.si^pix dat
getralied venster wil zeggen.