
haard, kleverig, oranjegeel of scliarlakenrood, droog wor-
deiid verbleekt hij en wordt dan geelachtig, 2 a 7 cM.
breed.
De steel is hoi, vrij dik, saamgedrukt, glad, geel aan
den voet, verder gekleurd als de hoed, 2 ä 5 cM. lang.
De plaatjes zijn Aveinig talrijk, aangegroeid, met een
tandje afloopend, door aderen A’erbonden en gepoederd bij
den steel, in het midden bleekgeel, bleekgroen op de snede.
Het Adeesch is oranjekleurig en dun, riekt niet, is on-
aaugenaam A’an smaak en niet als eetbaar A’ermeld.
Deze fraaie maar teere zwam is A’an Jnli to t October
aigemeen tusschen gras, mos, in bosschen en Aveiden op
A’ochtige plekken te A’inden.
10. H. miniatus (F e .) afgeleid A’an minium of A’ermiljoen,
n. a. A’an den hoed.
Syn. : Ag. flammans-Scop., Ag. coccinellus-Ehr., Ag.
coccineus-Bull., Hygrocybe miniata-Fr.
De hoed is weinig vleezig, bol, dan genaA’eld, A’ochtig,
niet kleA’erig, glad, onbehaard, vermiljoen rood, A’erbleekend,
dof en iets schubbig AVordend op ouderen leeftijd,
1 a 3 cM. breed.
De steel is a’oI, dan pijpachtig, A’ooral aan den top, tenger,
cylindrisch, glad, onhehaard, glanzend, eenkleurig
met den hoed, 3 ä 5 cM. lang.
De plaatjes zijn weinig talrijk, aangegroeid of een weinig
afloopend, A’rij dik, geel of oranje.
Deze ZAA’am is op dezelfde plekken als de A’orige te A’inden.
11. H. puniceus (F e.) afgeleid A’an puniceus of granaat-
bloem, n. a. der hoedkleur.
Syn. : Ag. coccineus-Bull., Ag. aurantius-Vahl., Hygrocybe
punicea-Fr.
De hoed is dun, vleezig, kegelvormig klokA’ormig, stomp,
dikAA’ijls onregelmatig, goh’end gelobd aan den rand, glad,
kleA’erig, bloedkleurig rood, A’erbleekend A’ooral in het
midden op ouderen leeftijd en AA’anneer het droog is, 5
a 12 cM. breed.
De steel is vol, later liol, dik, buikig, gestreept, versmald
onderaan, eenkleurig met den hoed of geelachtig,
bleeker aan den voet, 4 à 6 cM. lang.
De plaatjes zijn aangehecht, bijna vrij, dik, van elkaar
afstaand, geel, later rossig bij den steel.
Reuk en smaak zijn onbeteekenend, volgens Q u é l e t
eetbaar maar smakeloos. Groeiplaatsen als vorige soorten.
12. H. obrusseus (F e .) afgeleid van obrussa of toets A’an
h e t goud, n. a. der kleur A’an den hoed.
Syn. : Ag. laureatus-Bolt., Hygrocybe obrussea-Fr.
De hoecl is weinig vleezig, zeer dun, kegelvormig-bol,
stomp, bochtig, onbehaard, glad, bijna droog, mooi goudgeel
gekleurd ; volgens Fransche schrijvers, 2 à 3 cM. breed,
Mejuffrouw Destrée geeft 5 à 12 cM. als diameter A’an
den hoed op.
De steel is hoi, ongelijk, iets saamgedrukt, glad, onbehaard,
zAvaA’elgeel, roodbruin aan den voet.
De plaatjes zijn weinig talrijk, dik, bol of buikig, aan-
geheclit, Avit-geelachtig.
In het najaar in Aveilanden in troepjes te vinden, als
ook aan den kant A’an bosschen, niet zeldzaam.
13. H. conicus (F r .) afgeleid A’an conus of kegel, n. a.
van den hoedvorm.
Syn. : aurantius-Ligthf., Ag. croceus-BulL, Ag. coniciis-
Schaeif, Ag. dentatus-L., Hygrocybe conica-Scop.
De hoed is bijna vliezig, kegeh’ormig, spits, dan uitgespreid,
de rand ongelijk opgeheA’en, gelobd, gespleten en
dikwijls aan de eene zijde meer ontAA’ikkeld dan aan de
andere, onbehaard, vermiljoenkleurig, gewoonlijk echter
goudgeel, oranje, soms karmijnkleurig, vochtig of iets
kleA’erig, satijnachtig in drogen toestand, 2 à 6 cM. breed.
De steel is liol, recht, cylindrisch of van onderen iets
smaller, onbehaard, breekbaar, gestreept, gespleten en gekromd
bij oude exemplaren, 4 cM. lang.
De plaatjes zijn vrij talrijk, zeer breed, dik, smaller bij
den steel, aangehecht of bijna A’rij, hun klenr is eA’en A’eran