
dan hol, wit, meelachtig-donzig, later onbehaard en iets
langer dan de breedte van den hoed.
De ring is wit, zeer vergankelijk, bovenaan breed gestreept
en met franjeachtigen rand.
De plaatjes zijn talrijk, afgerond, aangehecht, fijn getand
in de jeugd, eerst wit, dan grijsachtig, later bleek of
rood bruin. De sporen zijn donkerbruin.
Het vleesch is week, wit, reuk, smakeloos en eetbaar.
Van Mei af in weilanden, tuinen, längs wegen, overal
te vinden.
4. P. sphaleromorpha (B u l l. ) afgeleid van a-cpxAspbg of
veranderlijk en ¡j-opcpvi of vorm.
De hoed is vleezig, eerst halfkogelrond, dan bol-vlak,
glad, onbehaard, wit of witachtig, zeer licht roetzwart,
vooral midden in, 2 ä 4 cM. breed.
De steel is teer, wit, zijdeachtig, gevnld, sterk gezwollen
aan den voet.
De ring is vliezig, afstaand, wit en bovenaan gestreept.
De plaatjes zijn talrijk, vrij breed, bochtig, afloopend,
wit geelachtig, dan roest of bruinkleurig.
Komt op vochtige plekken in bosschen voor gedurende
zomer en h e r f s t; alleen bij Amsterdam aangetroffen.
5. P. radicosa (Fr.) afgeleid van radix of wortel, n. a.
van den langen op een wortel gelijkenden steel.
Syn. : Ag. radicosus-Bull.
De hoed is vleezig, eerst eivormig, dan bol, later uitgespreid
en een weinig bultig, witachtig, lichtbruin, ghmmend,
donker gevlekt, in de jeugd glad en een weinig
kleverig, 6 a 10 cM. breed.
De steel is dik, gevuld, stevig, buikig, wit of witachtig.
meelachtig boven den ring, daar onder bedekt met rossige
of bruinkleurige schubben, hij eindigt in een lang wortelvormig
aanhangsel, 6 ä 12 cM. lang.
De ring is breed, vliezig, afstaand, en lang durend.
De plaatjes zijn talrijk, vrij, buikig, scherp aan den
rand, afgerond bij den steel, bleek of vleeschkleurig, dan
rossig, op het laatst bruin.
Het vleesch is wit, stevig, dik, riekt sterk naar bittere
amandelen, smaakt hitter en is verdacht.
Aan den voet van boomen in bosschen, eenzaam of in
troepen te vinden, gedurende zomer en herfst, doch niet
aigemeen.
6. P. destruens (Br o n d .) afgeleid van destruere of ver-
nielen, n. a. van de verwoestingen door de zwam veroorzaakt.
Syn. : Ag. popularis-Pers.
De hoed is vleezig, bol, dan vlak, de rand omlaag geslagen,
wit-geelachtig, droog, bedekt met witte, wolhge
schubben, die in kringen om het middenpunt loopen, 2
á 3 cM. breed. ,
De steel is cylindrisch, stevig, bovenaan dunner, wit,
glimmend, met aangedrukte schubben bedekt, 10 á 12
cM. lang.
De ring is zeer vergankelijk.
De plaatjes zijn talrijk, aan den rand gekerfd, aangegroeid
of streepvormig afloopend, bleek kaneelkleurig, dan
bruinachtig.
Het vleesch is wit en reukeloos.
In den herfst op stronken van populieren, zodevormend
in najaar en winter voorkomend, doch niet aigemeen.
7. P. aurivella (Batsch .) afgeleid van aurum of goud
en vellus of huid.
De hoed is vleezig, klolnmrmig, dan bol, het midden
hooger, op het laatst ingedrukt, vochtig of iets kleverig,
bleek geel, meer of minder roestkleurig, bedekt met don-
ker-bruinachtige aangedrukte schubben behalve op den
rand die omgerold, vlokkig en vezelig is, 6 á 8 cM. breed.
De steel is gevuld, een weinig dikker van onderen, vuil
geel wit, bedekt met roestkleurige vlokken, verschillend
in lengte, maar altijd langer dan de breedte van den hoed,
1 á 2 cM. dik.