
oiu to t ontwikkeliiig te komeii ; d a t hun ontwikkeling in
het aigemeen bizonder snel gaat en hun bestaan kort-
stondig is ; dat zij het chlorophyl of bladgroen missen en
derlialve ook het vermögen om het koolzuur n it de lucht
te ontleden. Zij behooren in het plantenrijk to t de groote
afdeeling der Cryptogamen of Sporeplanten. De koolstof,
die voor hun bestaan uoodig is, onttrekken zij aan organische
stoffen die in ontbinding zijn, als doode boom-
stronken, afgevallen bladeren, mest enz. of zij leven op
andere planten.
Het zijn dus planten die op organisch afval groeien,
Saprophyten genaamd of op levende boomen parasitisch
bestaan. In verband met het feit, da t zij hun voedsel putten
u it rottende stoffen en dit procès door vocht bevorderd
wordt, verschijnen dan ook de meesten in het voor- en najaar.
Electriciteit schijnt günstig op hun groei te werken want
na onweersbuien ziet men ze eensklaps in grooten getale
verschijnen.
Alhoewel eenvoudig in hun houw, geeft het meerendeel
dezer planten, die alien zeer laag staan op de ladder der
bewerktuigde wezens, toch meer of minder samengestelde
Organen te zien. Hun geheel is in twee voorname deelen
te onderscheiden en wel het zichtbare deel d a t wij paddenstoel,
champignon of zwam noemen (het vruehtlichaam)
en het meestal verborgen deel, waaraan men den weten-
schappelijken naam van mycelium geeft, het orgaan der
voeding, de eigenlijke plant.
Het bovengrondsche gedeelte der plant, het vrucht-
lichaam, d a t wat men gewooiilijk paddenstoel noemt, is
te onderscheiden in twee deelen, het receptakel en de
Organen voor de voortplanting.
Het eerste d a t de sporen draagt, vertoont zieh in ver-
schillende vormen als struiken, knotsen, bekers, trechters,
parasols enz. dan weder is het bolrond, eivormig, kussen-
vormig, terwijl de afmetingen evenzeer verschillen als de
kleur en.
Bij de soorten met den meest samengestelden houw,
welke ik in dit werk zal hehandelen en die hoogere zwammen
genaamd worden, bestaat het vruehtlichaam uit :
- De volva of beurs, een meer of minder dik vlies, het
velum universale, da t in de eerste levensperiode hoed en
steel omsluit. Door den groei scheurt dit vlies zieh in
tweeën ; het eene gedeelte blijft om den voet van den
steel zitten en beet dan volva of beurs, hët andere gedeelte
hecht zieh bij sommige soorten in schilfers of schub-
ben op deu hoed.
Deze verschillen geven als bizondere kenmerken aanleiding
to t een system.atische indeeling in geslachten.
De steel dient to t het dragen van den hoed en alhoewel
somtijds zeer klein, hebben de meeste soorten er een.
Gewoonlijk is zij over de geheele lengte gelijk of cylin-
drisch, men vindt er ook die van onderen dikker zijn,
die in een knol eindigen en die gevuld of hoi zijn. Veleu
zijn behaard, vezelig of geschubd, het meerendeel is glad,
sommigen zijn versierd met een ring of gordijn, anderen
zijn naakt, gewoonlijk vleezig, maar ook vezelig kraakbeen-
en lederachtig. Zij vertoonen zieh onder den hoed of op zijde.
De ring en het gordijn {cortina) zijn overblijfsels van het
velum partiale, een vlies da t in de eerste levensdagen hoed
•en steel verbindt en het kiemvlies of hymenium bedekt.
Evenals de volva scheurt het door de nitzetting van
den hoed en laat aan den steel een gedeelte over, dat ring
of gordijn genoemd wordt. Een groot aantal zwammen
mist niet alleen den ring, maar cok het gordijn en de
volva ; naar aanleiding hiervan kwam weder eene indeeling
to t stand.
De hoed in de wetenschap receptakel of hymenophof
(kiemvlies-drager) genoemd, verschilt zeer veel in vorm
en afmeting.
Hi] kan zijn : kegelvormig, bolrond, vlak, holrond, glad,
behaard, vezelig, gepoederd of schubbig, glad, gestreept,
gerimpeld, droog, vochtig of kleverig, dik en dun, vleezig,
geleiachtig, kurk of houtachtig, regehnatig en onregel-
matig gevormd.
Hoe ook de vorm van den h&ed moge zijn, steeds is
■deze bedekt dccr een meer of minder gemakkelijk te ver