
De plaatjes zijn aangeheclit of uitgerand, eerst op elkaar,
dan uiteen, mooi bruinachtig oranje, op het laatst bruin
kaneelkleurig, een weinig gerafeld op de snede, 10 mM. breed.
Het vleesch van den steel is roodachtig of roestkleurig.
In bosschen tusschen het mos, gedurende zomer en
herfst, niet aigemeen voorkomend.
30. C. torvus (Fr.) afgeleid van torvus of sterk.
Syn. : Ag. araneosus-Bull.
De hoed is vleezig, bol, uitgespreid, eerst zijde en violetachtig,
wit-violet op den rand, dan bruin of licht roodbruin,
meer of minder bedekt met schubben of A-ezels
van een witachtige kleur, op het laatst onbehaard en vol
kleine gaatjes, 8 a 10 cM. breed.
De Steel is recht of gebogen, naar onderen iets dikker
wordend, bovenaan violetachtig en omringd door een witten
of roodachtigen stevigen ring die het einde gelijkt van een
bekleedsel van den voet, 8 a 14 cM. lang, 1 a 24 cM. dik.
De plaatjes zijn dik, wijd uiteen, zeer breed, A’iolet,
dan purperbruin, op het laatst roest- of kaneelkleurig.
Het vleesch is vrij stevig, vuil witachtig.
In zomer en najaar vrij aigemeen, meestal eenzaam in
bosschen te vinden.
31. C. evernius (Fr.) afgeleid van of welvarend.
De hoed is vleezig-vliezig, kegel-klokvormig, dan bol en
bolvlak, met breeden bult middenin, de rand min of meer
omhoog, onbehaard, eerst bruinachtig in het midden en
violet längs den rand, of wel purperbruin in het midden en
veel lichter aan den omtrek die met een wit-zijdeachtige
stof bedekt is, 5 a 10 cM. breed.
De Steel is gevuld, cylindrisch, recht of een weinig krom,
dunner onderaan, zacht, violet, omringd door witte ge-
schubde vlammen, bovenaan is de uit roode spinneAveb-
achtige draden bestaanden ring te zien. 8 a 16 cM. lang.
De plaatjes zijn violet, purperachtig, aangegroeid, staan
Avijd uiteen en zijn 1 a 2 cM. breed.
Op A’ochtige plekken in bosschen gedurende den herfst
te vinden.
32. C. armillatus (Fr.) afgeleid van armilla of armhand.
De hoed is A’leezig, eerst klokvormig, dan vlak, onbehaard,
maar spoedig vezelachtig-geschubd, steenrood, 8
ä 10 cM. breed.
De Steel is gevuld, lang, knollig, vezelig, gestreept,
bleek rood, van binnen isabelkleurig, omringd door twee
of vier vermiljoenroode concentrische banden, 7 a 15
cM. lang.
De plaatjes zijn aangehecht, soms bijna vrij, zeer breed,
eerst licht kaneelkleurig, dan roestkleurig of bruin, zij
staan wijd uiteen.
Het vleesch is geel, roomkleurig, riekt naar radijs en
is eetbaar.
Komt gedurende zomer en herfst in bosschen op beschaduwde
plekken voor, doch is niet aigemeen.
33. C. hinnuleus (Fr.) afgeleid van of jong hert.
Syn. : Ag. helvolus-Pers.
De hoed is vleezig-vliezig, kegelvormig,
dan klokvormig en uitgespreid, met
scherpen of platten bult, later ingedrukt,
onbehaard, bruiii-witachtig of licht roodbruin,
glimmend of dof, op het laatst
vol gaatjes en dan aan den rand gebarsten,
2 ä 5 cM. breed.
De Steel is gevuld, recht, dan kort en
gelijk, daii lang en bochtig, iets gezAvolleii
in het midden, gewoonlijk dunner en gebogen
van onderen, witachtig in de jeugd,
bruin of roodachtig wanneer hij ouder
is, veelal is het geheele oiiderste deel C o rtin a ri US h in n u le u s
omgeven door een witten zijdeachtigen (TeiamoDia).
sluier, 6 a 10 cM. lang.
De plaatjes staan Avijd uiteen, ziju aangehecht, breed,
dun, licht kaneelkleurig.
Het A’leesch is rood of roodachtig.
In het najaar in hosscheii, A’ooral die A’an naaldhout
voorkomend.