
later bruin, dan zwartachtig, zeer breekbaar, giad, kaal,
5 cM. hoog.
De takken zijn rond, rechtop staand en stonip.
Het vleesch is aangenaam van smaak en eetbaar.
In het gras, tusschen mos in bosschen, doch niet aigemeen.
3. C. fastigiata (L.) afgeleid van fastigiare of gelijk van
lengte.
Syn. ; C. pratensis-Pers.
Het vruchthchaam is zeer taai, levendig geel, zeer vertakt.
De stam is teer. De takken zijn kort, ongelijk en weder
m kleine ongelijke takjes gedeeld die aan den top geel
of bruinachtig zijn.
Op grazige, zandige plekken, aan zijden van bosschen
en_ längs wegen, alsook in weiden en beiden in zomer en
najaar te A’inden.
4. C. muscoides (L.) afgeleid A’an fj.6cry.Gg of mos en sUog
of vorm.
Syn. : CI. coralloides-BulL
Het vruchthchaam is helder geel en vrij taai.
De stam is teer, tAvee a driemaal in takken en kleine
puntige takjes verdeeld.
In weiden gedurende den herfst te vinden, doch niet
aigemeen.
5. C. coralloides (L.) afgeleid van y.op»AKioy of koraal en
sTSog of A’Orm.
Het A’ruchtlichaam d at wit en hol is, wordt to t 11 cM. hoog.
De stam is vrij dik, ongelijk vertakt, de takken zijn hol,
zeer talrijk, van boven breeder en weder in talrijke takjes
verdeeld.
In beschaduwde, vochtige bosschen vrij aigemeen in het
najaar te vinden.
6. C. cinerea ( B u l l . ) afgeleid van cinis of asch.
Syn. : CI. coralloides cinerea-Bull.
Het vruchthchaam is aschgrauw gekleurd, teer en 6
cM. hoog.
De stam is kort, vrij dik, zeer v e r ta k t; de takjes zijn
gevuld, verdikt, rimpelig, stomp en van verschillenden vorm.
Gedurende de herfst op vochtige, grazige plekken in
bosschen te vinden en in Frankrijk als voedsel zeer gezocht.
7. C. cristata (P.) afgeleid van crista of kam.
Het vruchthchaam is wit, taai, giad, zeer vertakt en 6
cM. hoog.
De takken zijn bovenaan verbreed en in dunne kammen
met puntige tanden verdeeld.
Gedurende zomer en herfst in schaduwrijke bosschen
te vinden.
8. C. rugosa ( B u l l . ) afgeleid van ruga of ruAV.
Het vruchthchaam is taai, niet zeer vertakt, A’uil wit,
rimpelig.
De takken zijn zeer verschillend van vorm, kort en stomp.
In het najaar op grazige plekken OA’eral voorkomend.
9. C. Krombhoizii (Fr.) genaamd naar den Duitschen
mycoloog J u l i u s V i n c e n z v o n K r o m b h o l z .
Syn. : CI. coralloides-Bull.
Het vruchthchaam is zeer teer, wit, giad, weinig vertakt,
2 cM. hoog.
De meestal kromme takjes zijn stomp en plat.
Gedurende zomer en herfst, in bosschen zodevormend te
vinden en A’rij aigemeen voorkomend.
10. C. Kunzei (Fr.) genaamd naar den mycoloog K u n z e .
Het vruehtlichaam is vrij teer, helder AA’i t, zeer vertakt,
6 cM. hoog.
De stam is kort met dicht opeen staande takken die Aveder
in gladde, kale, recht opstaande takjes A’erdeeld AA’orden.
In vochtige bosschen gedurende den herfst A’oorkomend.
11. C. pyxidata (P.) afgeleid van pyxis of doos.
Het vruchthchaam is Avitachtig, dan geel, later een
weinig roodachtig, 8 ä 12 cM. hoog.