
I
128
129
Yan deze soort komen enkele A’ariëteiten A’oor als :
A-ar. fu lm s met rooden of geelen lioed ;
A-ar. vitulinus met bruinroodachtigen hoed ;
A’ar. cinereus, de geheele zAvam is grijs ;
A’ar. alba, de geheele zwam is AA’it.
6. H. virgineus (F e .) afgeleid A’an virgo of maagd, n. a.
der ziiiA’er Avitte kleur A’an den hoed.
Syn. : Ag. ericens-Bull., Ag. pusillus-Batsoh. Caramo-
phyllus A’irgineus-Jacq.
De hoed is droog, Adeezig, zeer dun aan den rand, bol,
dan A’lak bultig, later ingedrukt, de rand is dun en doorschijnend,
droog zijnde satijnachtig en dikAA’ijls gebersten,
A’ochtig, nooit kleA’erig, sneeuAA’AA’it, maar geelachtig met
rose tin t bij oude exemplaren, 2 à 6 cM. breed.
De steel AA’ordt onder zijnde hoi, steA’ig, glad, cylindrisch
of onderaan A’ersmald, onbehaard, A’erschillend in lengte,
dan korter, dan Aveder langer dan de diameter van den
hoed, Avit met dikwijls rose tin t aan den voet, 2 à 3 cM. lang.
De plaatjes zijn breed, dik, boogwormig afloopend, geaderd
aaii den voet, Avit en staan uiteen.
Het A’leesch is AA’it, somtijds rosekleurig in den steel,
aangenaam van reuk en smaak, volgens Quélet een heerlijk
gerecht.
Op grazige plekken, beiden en längs Avegen in zomer en
herfst A’rij aigemeen voorkomend.
HierA’an komt een A’arieteit ,,liA’idus” met loodkleurigen
hoed A’oor.
7. H. niveus (Fb.) afgeleid A’an nix of sneeuAv, n. a. der
sneeiiAvwitte klenr van den hoed.
Syn. : Ag. conocephalus-Schum., Camarophyllus niveus-
Scop.
De hoed is lederachtig, bijna A’liezig, klokvormig, dan
bol-vlak, genaveld, onbehaard, gestreept, in vochtigen tijd
iets kleverig, 2 à 3 cM. breed, Avit, later geelachtig, harst
droog zijnde niet.
De steel is cylindrisch, A’ezelachtig, onbehaard, dun, wit,
slank, 2 à 6 cM. lang.
De plaatjes zijn wit, weinig talrijk, afloopend, dun,
bochtig, A’eelal door aderen verbonden.
Het vleesch is dun, wit, hygrophaan, zonder reuk of smaak
en volgens Quélet eene délicatesse zoolang zij jong is,
Gillet noemt haar taai.
Op dezelfde plekken te vinden als de zoo even genoemde
„virgineus” .
Van deze soort komt een varieteit
,,cucullatus” A’oor
AA’aai’A’an de kleine hoed bolrond is.
I II. Steel glad. Hoed vochtig, kleverig, droog zijnde,
glimmend, zelden vlokkig of schubbig. [Hygrocybe.)
8. H. ceraceus (Fe.) afgeleid A’an cera of Avas, n. a. van
het voorkomen.
Syn. : Hygrocybe ceracea-Wulf.
De hoed is weinig vleezig, bol, stomp, dan vlak, fijn gestreept
aan den rand, onbehaard, glad, kleA’erig, glimmend,
Avasgeel, soms donkerder in het midden, 2 a 3 cM. breed’
breekbaar.
De steel is pijpachtig, soms gebogen en saamgedrukt,
ongelijk, onderaan smaller, onbehaard, glimmend, licht
geel of eenkleurig met den hoed, maar lichter aan den A’oet,
3 ä 5 cM. lang.
De plaatjes zijn niet talrijk, afloopend, breed, bijna
driehoekig, door aderen A’erbonden, geel of eenkleurig met
den hoed maar bleeker.
Reuk en smaak onbeduidend, door Michael als eetbaar
genoemd.
In Aveilanden, tusschen mos in bosschen, gedurende
zomer en herfst overal voorkomend.
9. H. coccineus (F r .) afgeleid van coccineus of schar-
laken, n. a. A’an den hoed.
Syn. : Ag. coccineus-Schaeif., Ag. miniatus-Scop., Ag.
coccineus-BulL, Hygrocybe coccinea-Fr.
De hoed is Aveinig A’leezig, bol of bol klokA’ormig, stomp
en meer of minder uitgespreid, onregelmatig, glad, onbe-
9