
De plaatjes zijn talrijk, breed, van achteren afgerond,
aangehecht, bijna gelijk, Avit.
He t vleesch is A\dt, zeer breekbaar, geel roodachtig onder
de opperhuid, aangenaam van reuk maar scherp van smaak.
Deze verdachte ZAvam komt aigemeen in bosschen en
op beiden in zomer en herfst A’oor.
18. R. fragilis (Fr.) afgeleid van fragiUs of breekbaar,
n. a. van de groote breekbaarheid der zAA’am.
Syn. ; Ag. pectinaceus-Bull, Ag. fragilis-Pers.
De hoed is Aveinig vleezig, bol, soms bultig, dan vlak,
later ingedrukt, A’eelal ongelijk, giad, met gevoorden knobbeligen
rand, gekleurd als ,,emetica” maar bleeker, de opper-
hnid is dun, iets kleverig, laat gemakkelijk los, roodachtig,
A’ioletachtig, verbleekend en rood geA’lekt, 4 a 5 cM. breed.
De Steel is geAmld, dan hol, AA’it, glimmend, zeer fijn
gegroefd, 3 ä 4 cM. lang.
De plaatjes zijn AA’it, talrijk, gelijk of enkelen geA’orkt,
dun, buikig, op de snede iets rafelig, aangehecht.
H et A’leesch is zacht, riekt niet, doch smaakt scherp
en veroorzaakt evenals „emetica” hevige brakingen.
In bosschen, längs Avegen, overal in zomer en herfst te
A’inden.
19. R. aeruginea (Fr .) afgeleid A’an aerugo of koper-
groen, n. a. der kleur van den hoed.
De hoed van deze ZAvam is hol, later in het midden ingedrukt
met knobbeligen gestreepten rand, groengrijs,
kleverig, 7 ä 8 cM. breed, de opperhuid laat gemakkelijk los.
De Steel is giad, cylindrisch, sneeuAVAvit, gevuld, kort.
De plaatjes zijn gelijk, niet gevorkt, Avit, achteraan
smaller, aangehecht, staan Avijd uiteen.
In bosschen gedurende het najaar voorkomend, doch
hoogst zeldzaam.
20. R. azurea (Bres.) afgeleid A’an azureus of hemels-
blauAv, n. a. der kleur van den hoed.
De. hoed is hemelsblauw gekleurd, Avit berijpt, roodachtigbleek
geel in het ingedrukte midden, met flauAV gestreepten
rand die met kleine korreltjes bedekt is, 4 a 6 cM. breed.
De Steel is Avit, rolrond, iets buikig, van onderen dikker.
De plaatjes staan dicht op elkaar, zijn gevorkt, achteraan
smaller.
Slechts eens bij Apeldoorn gevonden.
B. Plaatjes geel of het wordend.
21. R. Linnaei (Fr.) genaamd naar Linnaeus.
Syn. : Ag. integer-L.
De hoed is vleezig, bol, dan vlak en ingedrukt, giad,
glimmend, onbehaard, dro o g ; rand uitgespreid, stomp,
zonder streepen; donker purper of donker bloedrood, niet
door ouderdom verbleekend, 3 á 12 cM. breed.
De steel is cylindrisch, rood, geA’uld, dik, korter dan de
diameter van den hoed,
De plaatjes zijn vrij talrijk, dik, soms A’ertakt, Avit,
later geelachtig, aangegroeid, bijna afloopend.
Het A’leesch is AA’it, vast, zacht van smaak, reukeloos.
Gedurende zomer en najaar in bosschen aigemeen te A’inden.
22. R. olivácea (Fr.) afgeleid A’an oliva of olijf, ii. a. der
kleur A’an den hoed.
De hoed is A’leezig, bol, A’lak, dan ingedrukt in het midden,
olijfgroen, groenachtig of bruinachtig getint, dof en als
met meel bedekt, neergedrukt, rand giad, 10 á 12 cM. breed.
Komt ook A’Oor met grijzen rand, met donkerder midden
of Avel licht purperkleurig aan den rand.
De Steel is recht of een Aveinig gekromd, dikAvijls buikig,
smaller aan den voet, Avit, bovenaan met bleek-rose tint,
5 á 6 cM. lang.
De plaatjes zijn geelachtig, later geel-okerkleurig, glimmend,
breed, dikAvijls gevorkt, ongelijk, aangegroeid.
He t vleesch is zacht, Avitachtig, neemt later bij den
voet een geelachtige tin t aan, is daar zeer sponsachtig,
smaakt zacht,
In zomer en herfst in bosschen, doch niet aigemeen. 11