
139
eindelijk ingedrukt, onbehaard, kleverig, olijfkleurig of
bruinachtig olijfkleurig, bleeker of geelachtiger aan den
raud die donzig en in het begin opgerold is, dan uitgespreid
en scherp, niet of bijna zonder gordels, maar gewoonlijk
zwart of groen gevlekt, 6 a 15 cM. breed.
De steel is gevuld, kort, glad, kleverig of droog, eenkleurig
met den hoed, maar bleeker, somtijds okerkleurig,
onderaan smaller, 6 cM. lang, 2 a 3 cM. en meer dik.
De plaatjes zijn afloopend, talrijk, gevorkt, dun, bleek,
geelachtig of met scliarlakenrood gewasschen, bruinachtig
door aanraking.
Het Adeesch is steA’ig, A\dt, dan rossig, de melk Avit, scherp,
in de lucht grauw AA’ordend.
Groeit A’an Juli to t October aigemeen in allerlei bosschen,
is A’olgens Weinaiann en IjEnz e e tb a a r; Wünsche noemt
haar giftig.
9. L. controversus (I^e .) afgeleid A’an contra of tegen en
vertere of zieh draaien, controversus of A’ijandig.
Sy’ii. : Ag. acris-BulL, Ag. sanguinalis-Batsch., Ag. con-
troA’ersus-Pers.
De hoed is A’leezig, ineengedrongen, breekbaar, bol,
genaA’eld, dan trechterA’ormig, de rand is eerst regelmatig,
dan gegolfd, eerst naar beneden omgebogen, later uitgespreid,
de opperA’lakte is donzig, AA’ollig, A’lokkig in het
begin, eindelijk onbehaard, A’ochtig, kleverig of bijna,
A’ooral na regens, veelal behoudt hij aan zijn oppervlakte
den afA’al die hij bij het n it den grond komen ophief, de
meest A’oorkomende kleur is vuihvit, gewoonlijk in het midden
bloedrood, gevlekt, de onduidelijk geteekende gordels
zijn rood bruin of bloedrood, de breedte is 12 a 15 cM.
en meer.
De steel is gev’uld, stevig, dik, gewoonlijk zeer kort,
onbehaard of gerijpt aan den top, onderaan smaller, somtijds
excentrisch, 3 a 6 cM. lang, gekleurd als de hoed.
De plaatjes zijn zeer talrijk, smal, dun, recht, aan de
beide uiteinden smaller, bijna afloopend, eerst licht vleeschkleurig
dan rozerood.
Het vleesch is Avit, stevig, reukeloos, maar volgens Quélet
niet als voedsel aan te bevelen alhoewel sommige auteurs
haar eetbaar noemen.
De melk is overvloedig, wit, scherp, maar niet z66 bijtend
als die van „piperatus” waarmede zij Avel verAvisseld AVordt.
In het najaar in weilanden, längs Avegen, in bosschen _
A’ooral onder populieren en AA’ilgen in groepjes en zodeA’ormend,
A’l’ij aigemeen A’oorkomend. Van deze soort besta
a t een variëteit „pubescens” die minder groot is, een
bleek geelachtigen lioed lieeft met roode tin t en een harigen
rand bezit. De schijf is onbehaard en glimmend. In Aveilanden
te A’inden.
10. L. torminosus (Schaeff.) afgeleid van tormina of
kramp, n. a. van de kramp vei’Avekkende eigenschap der
zwam.
Syn. : Ag. necator-Bull., Ag. piperatus-L.
De hoed is vleezig, breekbaar, bol, dan ingedrukt, trechterA’ormig,
glad, A’ochtig, kleA’erig, A’leeschrood, bleekrood,
liclit oranje, met meer of minder duidelijke donkerder gordels,
de rand is met een dik dons bedekt, omgerold en als
h et Avare geboord met eeii harige massa, 3 à 7 cM. breed.
De steel is geA’uld, dan hoi, gelijk of onderaan iets smaller,
AA’it- of roodachtig, dat Avil zeggen gelijkkleurig met de
plaatjes, maar bleeker, 3 à 6 cM. lang en 2 à 3 cM. dik.
De plaatjes zijn zeer talrijk, dun, smal, een Aveinig afgerond
aan den steel, scherp aan de randzijde, aangegroeid,
iets afloopend, Avitachtig of vuilgeel.
Het vleesch is Avitachtig, zeer stevig, de melk eveneens
Avit eu zeer scherp. JVlgens de meeste auteurs is deze ZAvam
giftig en vei’Avekt zij hevige krampen, in ZAveden AVordt zij
volgens F ries ongestraft gegeten.
Amn Juli to t October is zij overal in bosschen op beschaduwde
plekken, eenzaam of in troepen te vinden.
11. L. pubescens (Fe.) afgeleid van pubescere of harig
AA’ordeu, n. a. van den harigen hoed.
De hoed is dun, vleezig, buigzaam, ingedrukt, breed