
2. P. ephebeus (F k .) afgeleid van iqi-jßmog.
Syn. ; Ag. villosus-Bull.
De hoed is vleezig, eerst bijna bolrond, dan bol en vlak,
hooger in het midden, de rand is gelobd, bruin violet,
roodachtig zwart naar het violet trekkende, fluweelig of
vlokkig, geschubd, 4 ä 6 cM. breed.
De steel is cylindrisch, gelijk of bovenaan alsook aan
den voet een Aveinig gezwollen, gevuld, dan hoi, meer of
minder gebogen, wit, glimmend, blauwachtig gewasschen,
fijn ZAvartachtig gestreept, 2 a 6 cM. lang.
De plaatjes zijn vrij, talrijk, bol, dun, breekbaar, wit
in de jeugd, later okerkleurig, rossig.
Het vleesch is vast, Avit, wijnkleurig onder den opperhuid.
De smaak is peperachtig, niet onaangenaam.
Op rottend hout, eenzaam of in klein aantal te A’inden
. gedurende zomer en herfst, zeldzaam voorkomend.
3. P. hispidulus (Fr.) afgeleid van hispidus of behaard.
De h ojd is weinig vleezig, halfrond, dan bol-vlak, bijna
glad, grijs, roodbruin aan den top wanneer het vochtig
is, dof okerkleurig, de rand is grijsachtig, dun en fijn gestreept
in droogqn tijd, dikwijls is de oppervlakte gerimpeld,
harig of bedekt met een zijdeachtige grijsgeele stof,
h e t midden zwartachtig, 10 ä 15 mM. breed.
De steel is zilverwit, glimmend, hoi, recht, kaal, onderaan
gezwollen, 2 a 6 cM. lang.
De plaatjes zijn vrij, bol, bleek roserood, dan zwartachtig
met witten rand.
Deze teere zwam is zoover bekend, slechts eenmaal en
Avel in Juli 1884 door wijlen Prof. Oudemans op een ver-
molmden hoomstam, in het bosch bij P u tten aangetroffen.
4. P. nanus (Fr.) afgeleid van nanus of dwerg.
Syn. ; Ag. pyrrhospermus-Bull.
De hoed is een weinig vleezig, bol, dan vlak, fijn gestreept,
gerimpeld, korrelig, bruin roodachtig, zwartachtig in het
midden, 1 a 3 cM. breed.
De steel is gevuld, recht, wit, glimmend, gestreept, rond
en donzig aan den voet, 3 a 8 cM. lang.
De plaatjes zijn vrij, nogal talrijk, bol, rosekleurig.
In zomer en herfst op rottende boomstammen in vochtige
bosschen, gewoonlijk eenzaam of versehillende op een
stam, maar niet bij elkaar voorkomend, zeldzaam.
5. P. semibulbosus (Lasch) afgeleid van semi of half en
bulbosus of knollig, n. a. van den meer of minder knolligen
voet der zwam.
De hoed is weinig vleezig, halfkogelrond, stomp, gevoord,
fijn korrelig, wit, 10 a 15 mM. breed.
De steel is wit, onderaan gezwollen, behaard, fijn vezelig.
De plaatjes zijn wit, later bleek roserood en vrij.
Deze soort is te vinden op afgevallen takken en dood
hout, in ons land in Juli 1884 door wijlen Prof. Oudemans,
op een vermolmden eikenstam bij Pu tten gevonden.
6. P. leoninus (Schaeff.).
De hoed is dun vleezig, klokvormig, later uitgespreid,
glad, naakt, geel of taankleurig, met gestreepten rand.
De steel is witachtig, gestreept, gevuld, bijna overal
even dik, 5 ä 8 cM. lang.
De plaatjes zijn vrij, tamelijk wijd uiteen, geelachtig bruin.
De sporen zijn rosekleurig.
Zij leeft gezellig in troepen op boomstammen bijeen en
is in ons land het eerst gevonden te Domburg in 1903 in
een vermolmden ohnenstam. Vermeld in F lo ra . Batava
onder nr. 1755.
ENTOLOMA.
Dit geslacht ontleent haar naam aan de Grieksche Avoor
den hro? of er in en of rand, n. a. van den meer of
minder omgerolden hoedrand.
Deze zwammen zijn dun vleezig, hebben aanvankelijk
een omgeslagen rand, missen ring en volva, de plaatjes
zijn bochtig, eerst aangegroeid dan aangehecht, zij leven