
drisch, naar boven dunner wordend, dikwijls gebogen,
gestreept of geschubd, geel-oker-kleurig of eenkleurig met
den hoed, doch lichter, iets kleverig of droog, 7 a 10 cM.
laug.
De plaatjes zijn Aveiiiig talrijk, vertakt, recht, afloopend,
grijs-wit of aschgramv, dan purperbruin.
Het gordijn is draderig, A’ergaiikelijk, niet kleverig.
Het vleesch is geel okerkleurig, het riekt sterk, smaakt
frisch en is A’erdacht.
I ’an deze soort bestaat een A’arieteit ,,testaceus” waar-
ATan de hoed Ideiner en de A’oet zooAA’el A’an buiten als
bimieii steenrood gekleurd is.
4. G. graciüs (Bf^rk.) afgeleid A’aii gracilis of tenger.
De hoed is A’leezig, eerst kegel- dan halfkogelvormig,^
bruin-AA’ijnrood, met een grauwbruine taaie slijm bedekt,
die droog geAA’orden zijnde ZAvartachtige vlekken op den
rand of aan den top van den steel achterlaat.
De Steel is betrekkelijk dun, krom, bleek, geAvoonlijk bont.
De plaatjes loopen af, zijn geA’orkt, dik, eerst Avit, dan
grijsachtig en eindelijk door de ZAvarte sporen bepoederd.
In naaldbosschen bij Apeldoorn in Augustus gevonden,
doch steeds zeldzaam A’oorkomeiid.
. , , 4..- • POLYPORACEEEN of BUISZWAMMEN.
De A’ruchtlicliamen der to t deze familie behoorende
ZAvammen zijn zeer verschillend gevormd. Zij komen hoed-,
hoef-, scherm- en korstvormig voor en zijn vleezig, kurk-
of lederachtig.
De Steel ontbreekt, sta a t op zijde of middenin.
Het hymenium bekleedt hier de wanden van buisjes,
doolhofachtige gangen en andere holten.
Zij leven op den grond alsook parasitisch aan boomstammen
waar zij groote schade kunnen aaurichten, sommige
soorten worden vele jaren oud.
Ty p e r a n een
B o le tu s.
De naam is ontleend aan het woord ßoAirog
zijnde de Grieksche naam. eener zwam die
waarschijnlijk A’eel geleek op een aardklompje.
De meeste to t dit geslacht behoorende
en op den grond levende zwammen
zijn regelmatig ge\’ormd, vleezig met
een in het midden staanden steel. De hoed
is vleezig, bol en gelijkt op een küssen. De
steel is gevuld, middenstandig, aanvankelijk
buikig, na ak t of van een ring voorzien. De
buisjes die zich tegen de onderzijde van den hoed bevinden,
zijn hier niet mede verbonden en kunnen gemakkelijk
verAvijderd worden. De sporen zijn eivormig, giad, okerof
roestkleurig en kunnen op dezelfde Avijze als bij de
Agaricaceeën verkregen worden, doch de kleur der sporen
is hier bij het determineeren niet A’an zooA’eel gewicht als
d at bij de zooeven genoemde familie wel het geval is.
Behalve enkele uitzonderingen zijn de meesten eetbaar
en A’ormen een uitstekend A’oedsel. De ,,edulis ’ behoort
met de ,,Psalliota campestris” to t de meest bekende der
eetbare zwammensoorten en Avordt in Frankrijk aigemeen
onder den naam A’an cèpe in den handel gebracht. AlhoeAvel
het gelukt is deze soort te kweeken, schijiit een cultnur
in het groot, zooals dat met P. camp, geschiedt uiet
looneiid te zijn of niet altijd te gelulcken.
I . De porienlaag is geel, roestkleurig, hruin, groen en rood.
A. Hoed kleverig. Steel stevig, niet knolvormig en zonder
netwerk {uitgezonderd nr. 2).
a. Steel met ring.
1. B. luteus (L.) afgeleid A’an luteus of goudgeel.
Syn. : B. aeneus-Pers. ; B. annulatus-Pers.
De hoed is halfkogelrond, dan bol en bol-vlak, het midden
gewoonlijk iets omhoog stekend, bruiu-chocolaadkleu-
rig, donkerder iu het midden, dikAvijls met een violetach