
237
II!
I'!
De plaatjes zijn aangegroeicl, talrijk, dun, gaaf, wit of
vuil geel, klei- of kaneelkleurig, blauw of violetkleurig ge-
Avassclien, eindelijk roestkleurig.
Het vleesch is A’rij stevig, geel of grijsachtig en eetbaar
A’olgens Q u é le t.
Op den grond in dennebosschen, gedurende zomer en
herfst en veelal eenzaam.
6. C. mucifluus (Fe.) afgeleid A’an mucus of slijm en
fluere of A’loeien.
De hoed is Aveinig vleezig, klokvormig-uitgespreid, dan
neergedrukt gestreept aan den rand, bedekt met een
vloeibare doorschijnende kleverige stof, lood-kleikleurig,
, ondoorzichtig in drogen toestand, 3 à 5 cM. breed.
De Steel is zacht, sponsachtig, dunner aan den voet,
met wit of blauAV gewasschen, geschubd-vlokkig.
De plaatjes zijn aangegroeid, klei-, dan kaneelkleurig.
In den herfst, A-rij aigemeen onder dennen.
«I
7. C. elatior (Fr.) afgeleid A’an elatus of hoog.
De hoed is vrij vleezig, cylindrisch, klokvormig, dan
uitgespreid en gebogen, iets bultig, geplooid en rimpelig,
glad in het midden, een weinig kleverig, vuil okergeel,
bruin-A’ioletachtig, of grijs met violetkleurigen witten rand,
4 à 12 cM. breed.
De Steel is lang, zacht, aan beide einden dunner, zijdeachtig,
gestreept aan den top, onderaan geschubd, wit,
soms meer of minder violetachtig getint, 12 à 20 cM. lang
en 1 à 2 cM. dik.
Het gordijn is spinnewebachtig en te r hoogte van het
midden van den steel.
De plaatjes zijn zeer breed 1 à cM., aangegroeid,
door aderen verbonden, rimpelig op de zijden, bruin-roest-
kleurig of violet-bruin, de rand dikwijls wit.
In het najaar vrij aigemeen in naaldbosschen.
8. C. vibralilis (Fr.) afgeleid van vibrare of schitteren.
De hoed is vleezig, dun, bol-vlak of in het midden hooger.
glad, onbehaard, kleverig, glimmend, hygrophaan, rood
brum m vochtigen, geel in drogen toestand, 3 ä 6 cM. breed.
De steel is gevuld, slap, gelijk of dunner naar beneden,
helder wit, breekbaar, hij draagt een spinnewebachtigen,
kleverigen en vergankelijken ring, 5 ä 6 cM. lang.
De plaatjes zijn aangegroeid of een weinig afloopend,
dun, talrijk, bleek-okergeel, dan kaneelkleurig.
Reuk en smaak zijn bitter, het vleesch is geelachtig.
Tusschen afgevallen bladeren in bosschen, gedurende
zomer en herfst aigemeen te vinden.
9. C. mucosus (Fries.)
Syn. : Ag. mucosus-Bull.
De hoed is vleezig, eerst bol, dan vlak uitgespreid, met
golvenden rand, kleverig, glad en glanzig, geel-roodbruin
vooral middenin, 5 a 7 cM. breed.
De steel is vast en glad, wit, bovenaan blauwachtig,
kleverig, rood gestreept, 5 a 6 cM. lang.
De plaatjes zijn aangehecht, eerst wit, dan roestkleurig.
De sporen zijn okerkleurig.
In den herfst in naaldbosschen te A’inden en in Flora
Batava beschreven onder nr. 1520.
3de onderafd. Inoloma.
De hoed is vleezig, droog, geschubd of vezelig, roodachtig,
bruin, meestal echter lila of blauw.
De steel is droog, vleezig, onderaan gezwollen.
Het gordijn is vezelig en zeer vergankelijk.
De plaatjes zijn veelal uitgerand.
Ongenietbare, meer of minder violet gekleurde zwammen.
10. C. argentatus (Fr.) afgeleid van argentum of zilver
De hoed is vleezig, bol, het midden omhoog stekend,
zilver wit, de omtrek lila-achtig, vooral in jeugdigen leeftijd
zijdeachtig, dan witachtig, 6 ä 8 cM. breed.
De steel is kort en gewoonlijk knollig, dan kort, dan