
n. a. van den rand A’an den lioed die meer of minder ge-
lobd of iiitgesneden is.
De hoed is A’leezig, dun, A’lak, dan trechterA’ormig, glad,
dan met gelobden rand, grijsAA’it, een AA’einig roodachtig
in het midden, AA’aterachtig, 2 ä 3 cM. breed.
De steel is kort, bijna excentrisch, vol, stevig, saamge-
drukt, 2 a 3 cM. lang.
De plaatjes zijn zeer talrijk, dun, aangegroeid, Avit.
Het A’leesch is AA’it, riekt naar A’ersch meel, A’ooral in
jongen staat, daar de ZAvam later reukeloos is.
Aaii doode boomstammen en rottend hout gedurende
zomer en herfst te A’inden, doch niet aigemeen A’oorkomend.
7. P. Eryngii (D. en C.) afgeleid A’an Eryngium of akker
kruisdistel; een onkruid op Avelker Avortels de zwam A’oorkomt.
De hoed is vleezig, taai, halfrond of onregelmatig, bol,
dan A’lak en een Aveinig ingedrukt, droog, onbehaard, de
rand naar beneden omgerold, bleek rood of bruinachtig,
5 a 9 cM. breed.
De steel is excentrisch, somtijds in het midden, gewooii-
lijk krom, gebogen, vol, AA’it, versmald aan den voet en
daar met gelijkkleurig dons bedekt, 4 cM. lang.
De plaatjes zijn Aveinig talrijk, breed, scherp aan beide
uiteinden, Avitachtig of Avit roseachtig en afloopend.
Komt in het najaar A’oor op akker kruisdistels in zandige
en drooge streeken, doch hoogst zeldzaam, is alleen
op de Meent bij Naarden in 1864 geA’onden.
8. P. osireatus (Jacq.) afgeleid A’an ostrea of oester, n.
a. A’an den hoedA’orm.
Syn. : Ag. dimidiatus-Bull.
De hoed is zeer A’leezig, zacht, meestal gehalveerd, glad,
onbehaard, oud zijnde schubbig, bol, dan navelachtig,
schelpvormig, golvenden en omlaag gebogen rand, zwartachtig,
later aschgrauAV of hruin, verbleekend, somtijds
okerkleurig, 6 a 12 cM. soms 20 cM. breed.
De steel is kort, dik, ontbreekt soms, stevig, bovenaan
dikker, onderaan stekelig behaard, 2 à 4 cM. lang, 1 à 3
cM. dik, Avit.
De plaatjes staan niet dicht naast elkaar, zijn breed,
afloopend, bij kleine exemplaren achteraan vergroeid, Avit
of AA’itachtig.
Het vleesch is vast, dik, wit, aangenaam van reuk en
smaak.
Volgens Quélet is deze zwam jong zijnde bizonder
smakelijk.
In het najaar overal en veel voorkomend aan stammen
A’an allerlei boomen en op doode stronken, palen en ro ttend
hout.
8. P. revolutus (K ic h x .) afgeleid A’an revolvo of oprollen,
11. a. A’an den hoedrand.
De hoed is vleezig, steA’ig, droog, buigzaam, bol-vlak,
iets ingedrukt in het midden, rand breed naar beneden
omgebogen, onbehaard, glimmend, eerst rookkleurig, dan
lood of miiisgrijs, het midden altijd donkerder, 9 a 11
cM. breed.
De steel is dik, recht, onbehaard of een Aveinig donzig,
2 cM. lang .
De plaatjes zijn afloopend, niet A’ergroeid, Avit, fijn getan
d op de snede.
De smaak is zacht, doch later iets scherp.
Deze zAvam komt zelden A’oor, doch is eenzaam of in
troepjes A’an drie of A’ier stuks in den herfst op boomstronken
te vinden.
9. P. salignus (P.) afgeleid van salix of AA’ilg, n. a. van
de groeiplaats der zAvam.
De hoed is A’leezig, steA’ig, bol-A’lak, gehah’eerd of Avaaier-
A’ormig, onbehaard, glad, A’eelal gebarsten, met naar beneden
omgekruldeii raud, roestkleurig, op het la a tst bij
den steel ingedrukt en aldaar harig, 8 a 10 cM. breed.
De steel is steA’ig, a’oI, iets gekromd, aan den A’oet met
een langharig riiig bekleedsel bedekt, Avit, geel Avordend
en op ouderen leeftijd bijna geheel onbehaard, 2 a 5 cM. lang.