
De plaatjes zijn talrijk, afloopend, Avit, dan aschkleurig,
A’uil geelachtig of licht roetkleurig, dun, getane!, dikAvijls
in het midden A’e rtakt maar niet A’ergroeid bij den steel.
Het A’leesch is Avit, met eeii eenigszins azijnachtigen
smaak, de reuk is aangenaam, jong zijnde is deze ZAvam
A’olgens Qi ’Elet en anderen een zeer smakelijk A’oedsel.
Zij is A'an September to t December A’rij aigemeen te
A’inden, eenzaam of zodeA’ormend op boomstronken.
10. P. acerinus (F e.) afgeleid A’an acer of eschdoorn, n.
a. van de groeiplaats der zAvam.
De hoed is Adeezig, dun, taai, ongelijk, zijdeachtig,
A’lokkig, AA’it, 2 a 8 cM. breed.
De steel is Avit, tenger, A’lokkig, bijna ontbrekend.
De plaatjes zijn zeer talrijk, dun, afloopend, AA’i t dan
geelachtig.
Komt gedurende het najaar op doode stronken A’an den
eschdoorn A’oor, doch is niet aigemeen.
11. P. tremulus (Schaeff.) afgeleid van tremo of bcA’en.
De hoed is Aveinig A’leezig, gehalveerd, iiierA’ormig, in
het midden ingedrukt, taai, onbehaard, giad, n a t zijnde
grijs loodkleurig, schitterend Avit in drogen toestand, 1
a 2 cM. breed.
De steel is grijs, AA’it A’lokkig aan den A’oet, sta a t op zijde.
De plaatjes zijn AA’einig talrijk, afloopend grijs of grijsachtig.
In den herfst tusschen mossen te A’inden.
12. P. septicus (F r .) afgeleid van septicus of knagend,
Avegvretend, n. a. A’an de in ontbinding zijnde OA’erblijfselen
Avaarop de zAvam groeit.
De hoed is Aveinig A’leezig, langwerpig of afgerond, giad,
donzig, AA’it, 1 cM. breed.
De Steel is tenger, kort of gebogen, donzig, eindelijk
A’erdAvijiiend.
De plaatjes zijn A’rij breed, Aveinig talrijk, fijn getand, Avit.
In herfst en Avinter op rottende plantenafval, stronken
enz. A’rij aigemeen A’oorkomend.
13. P. atrocaeruleus (Fe.) afgeleid A’an ater of zwart en
caeruleus of blauw n. a. der kleur van den hoed.
De hoed is A’leezig, horizontaal, ovaal of niervormig,
behaard, donker blauAV, zeldzamer roodbruin, verbleekend,
bedekt met een geleiachtig, vrij dik en bruin gekleurd
buidje, 3 a 4 cM. breed.
De Steel ontbreekt.
De plaatjes zijn talrijk, breed, witaclitig, soms geelachtig.
Het A’leesch is zacht, dun en Avitachtig, aangenaam
rißkend.
Op stronken A’an beuken, populieren, op beschaduAvde
plekken in het najaar te vinden.
14. P. applicatus (Batsch) afgeleid A’an applicare of
aandrukken, n. a. van den hoed die tegen het substratum
aangeplakt is.
S y n .: Ag. epixilon-BulL, Ag. epigaei-Pers.
De hoed is bijna A’liezig, eerst bekeiwormig, later A’lak,
uitgespreid of met omgeslagen rand, licht gestreept in
vochtigen toestand, onbehaard, donker aschgrauAv, donker
of leigrijs, een weinig bepoederd, harig aan den voet, -5
a 10 mM. breed.
De plaatjes zijn Aveinig talrijk, breed, eenkleurig met
den hoed, niet A’er A’an elkander af, licht grijs, onder Avordend
geelachtig.
Het A’leesch is zeer duii, AA’it of grijsachtig.
Vrij aigemeen in het najaar te vinden op rottende stammen
en afgevallen takken.
15. P. perpusillus (Fr.) afgeleid A’an joer of zeer en pmsiYZma'
of lief, n. a. van het aardig voorkomen van het ZAvammetje.
De hoed is zeer dun, giad, onhehaard en wit.
De steel ontbreekt.
De plaatjes zijn Aveinig talrijk, breed, AA’it, geelachtig door
droging.
Komt van Augustus to t in het najaar vrij aigemeen
op plantenafA’al A’oor.