
5. G. Mniophila (Lasch.) afgeleid van Mnium, een mossoort.
De hoed is vliezig, klokvormig, voorzien van een bultje,
gestreept, geel roodachtig, giad bovenop, bijna geelbruin
in drogen staat, 1-| ä 3 cM. breed.
De Steel is gelijk, buigzaam, geel, berijpt aan den top,
A’lokkig aan den voet, 6 ä 8 cM. lang, 2 mM. dik.
De plaatjes zijn aangegroeid, breed, vaneen staand,
A’uil, geelachtig, dan okerkleurig.
Tusschen mossen en vooral onder het soort Mnium in den
herfst te A’inden, meestal eenzaam en zelden voorkomend.
TUBARIA.
De naam A’an dit geslacht is afgeleid van tuba of tuba,
een blaas instrument.
Het zijn kleine zwammetjes met bijna vliezigen hoed,
kraakbeenigen, teeren steel en afioopende plaatjes, die op
den grond tusschen mos en op plantenafval leven.
De Duitsche mycoloog Prof. Dr. Otto Wünsche kent
geen geslacht Tubaria doch behandelt de hier genoemde
soorten bij het geslacht Naucoria.
1. T. furfuracea (P.) afgeleid van furfur of zemelen.
Syn. : Ag. squarrosus-Bull.
De hoed is weinig vleezig, vochtig, bol, dan vlak, stomp,
op het laatst ingedrukt met of zonder kleinen bult, eerst
grijsachtig, dan geel okerkleurig, het midden donkerder,
de rand grijsachtig, wit geelachtig en zijdeachtig, in drogen
toestand bedekt met kleine schubbetjes, die op ouderen
leeftijd veränderen in een meelachtige stof, 2 a 3 cM. breed.
De steel is tenger, pijpachtig, naakt, soms met kleine
opstaande schubben, dan vlokkig, later onbehaard, aan
den voet een kleine zwelling vertoonende, dikwijls bedekt
met haren of witte vlokken 2 a 6 cM. lang.
De plaatjes staan vrij ver uiteen, zijn afloopend, okergeel,
dan roest- of licht kaneelkleurig.
Vrij aigemeen op vermolmd hout, tusschen bladeren en
plantenafval in het najaar te vinden.
2. T. heterosticha (Fr.)
Een varieteit van ,,furfuracea” met een in het midden
ingedrukten, iets bultigen, kaneelkleurigen, in drogen tijd
licht okerkleurigen hoed en bijna naakten steel.
3. T. pellucida (B u ll.) afgeleid van pellucidus of door-
schijnen.
De hoed is bijna vliezig, eivormig of kegel-klokvormig,
dan plat, bultig, gestreept aan den rand, doorschijnend,
bruin okerkleurig in vochtigen toestand, de rand wit en
zijdeachtig, okergeel in drogen sta a t en zijdeachtig glanzend,
1 ä 2 cM. breed.
De Steel is gevuld, dan hol, tenger, kort, glimmend,
kaneelkleurig, onderaan iets gezwollen en met een witte
stof bekleed, 2 ä 3 cM. lang.
De plaatjes zijn afloopend, zeer breed van achteren,
driehoekig, licht kaneelkleurig.
Längs wegen, in bosschen, op afgevallen bladeren, eenzaam,
in zomer en herfst, vrij aigemeen voorkomend.
4. T. muscorum (Fr.) afgeleid van muscus of mos.
De hoed is vliezig, eerst bol, dan ingedrukt in het midden,
onbehaard, gestreept, geelbruin in vochtigen staat,
geeloker met bruingeel in het midden in drogen toestand,
1 ä 2 cM. breed.
De steel is pijpachtig, kort, bruingeel, recht of iets
gegolfd, een weinig dikker aan den voet, 3 cM. lang.
De plaatjes zijn niet talrijk, afloopend, eenkleurig met
den hoed maar bleeker.
In den herfst tusschen mos op stronken van boomen en
in ons land in naaldbosschen bij Zeist aangetroffen.
CREPIDOTUS.
De naam is afgeleid van of pantoffel en si?, wro?
of oor.
De hoed dezer zwammen is niervormig en A’an eene
zachte zelfstandiglieid.