
Gedurende zomer en najaar is deze zwam in naaldbos-
sclieii te vinden, doch komt niet aigemeen voor.
E . Hoed niet kleverig. Steel ferm., gezwollen, glad (behalve
bij nr. 19 ivaar hij netvormig geaderd is) nimmer
rood gekleurd. De buisjeslaag is bol en rondom, den
Steel ingedrukt. De poriën zijn nimmer rood, eerst
ivitacMig, later geel.
20. B. edulis (Bull.) afgeleid van edulis of eetbaar.
Syn. ; B. bulbosus-Schaefï ; B. esculentus-Pers. ; B..
aeiieiis-Eostk.
De hoed is halfkogelvormig,
daii uitgespreid, kussenvormig,
bij oude exemplaren is de rand
dikwijls naar boven omgebogen,
onbehaard, vochtig, zelden gespleten,
zeer verschillend in kleur,
men vindt ledergele, roodbruine,
kastanjebruine, gewoonlijk donkerder
in het midden, lichter aan
den rand, 3 à 20 cM. breed.
De Steel is stevig, gevuld, eerst
gezwollen aan den voet of bijna
gelijk, dikwijls buikig, witachtig,
lichtbruin of bruin, steeds ne tvormig
geaderd, 5 à 13 cM. lang
B o le tu s ed u lis.
ofschoon zeer korte ook voorkomen, de dikte is 3 à 8 cM.
De buisjes zijn bijna vrij, lang, wit, dan geelachtig of
geel-groen-achtig, naar den steel toe vermindert de lengte.
Zij zijn gemakkelijk van het vleesch te scheiden.
De poriën zijn klein, regelmatig, eerst wit en eenkleurig.
Het vleesch is dik, wit of geelachtig, dikrvijls met een
wijnroode tin t onder den huid. Smaak en reuk zijn zeer aangenaam.
Met de „Psalliota campestris” behoort deze zwam
to t de meest bekende, voor velen is zij een gezochte lekkernij
en vormt vooral in het zuiden van Frankrijk een groot
handelsartikel.
In bosschen, op beschaduwde, grazige, zandige plekken
komt zij gedurende zomer en najaar overal in ons land
voor.
21. B. fragrans (Vitt.) afgeleid van fragrans of wel-
riekend.
Syn. : B. xanthoporus-Krombh. ; B. aereus-Secr.
De hoed is bol, dan vlak, iets viltig, bruin-zwartachtig,
hruin-olijfachtig, soms met roodachtig-purper gewasschen,
de rand omgebogen, 5 à 7 cM. breed.
De Steel is vrij dik, eerst ovaal, een weinig knolvormig,
dan in het midden gezwollen, de voet is spoelvormig, glad,
oranjegeel met hier en daar purpere vlekken.
De buisjes zijn kort, half vrij. De poriën zijn rond, geel,
dan groenachtig.
Het vleesch is geel, soms wordt het blauwachtig, licht
groenachtig, zelfs roodachtig. Zij is eetbaar en vooral in
Italië gezocht.
Is in het najaar in bosschen te vinden.
22. B. impoütus (Fr.) afgeleid van impolitus of dof.
Syn. ; sapidus-Harz. ; reticulatus-Schaefî. ; B. dulcis-Let.
De hoed is bol, vlokkig, later korrelig, meer of minder
diep gevoord, dof, de rand is dik, vaalrood-bruinachtig,
bleek grijsachtig, het midden bleek bruinachtig, 12 à 15
cM. en meer breed.
De Steel is stevig, ineengedrongen, hard, glad, een
weinig knol-vormig, bijna gelijk, flauw behaard, geel-
bruinachtig, dikwijls met .een roodachtigen kring bij den
top, 6 cM. lang.
De poriën zijn klein en geel. De buisjes zijn vrij, of bijna,
geelachtig en lang.
Het vleesch is dik, wit of witachtig, geelachtig onder
de opperhuid, verändert niet A’an kleur. Aangenaam van
reuk eu smaak.
Deze eetbare zwam is in zomer en najaar vooral in
eikebosschen te vinden, doch komt niet aigemeen voor.