liet nnddeii, de rand witachtig, zijdeachtig, 2 J a 8 cM. breed
De steel is eenkleurig maar bleeker dan deu hoed, bijna
gehjk, gevuld of hoi aan den top bij groote exemplaren, 4
cM lang, lets gekromd, voorzien van een ring en witachtige
vlokkige schnbben.
De plaatjes zijn aangehecht, talrijk, kleikleurig, dan
rood-kaiieelkleurig.
In het najaar tusschen mos en afgevallen bladeren te
vinden, doch steeds zeldzaam voorkomend.
39. C. rigidus (Scop.) afgeleid van rigidus of recht.
De hoed is bijna vliezig, kegelvormig, dan bol, bultig
onbehaard, ghmmend, licht bruinrood, het midden zwartachtig,
verbleekend in drogen tijd, 2 ä 4 cM. breed
De steel is recht, gevuld, dan hoi, teer, gelijk, boJhtig,
hcht kaneelkleurig of witachtig-rood gevlamd, bedekt met
Avitte vezels of schubben (somtijds bemerkt men onder deze
schubben een witten zijdeachtigen vliezigen ring), de lengte
is ongeveer 5 cM.
De plaatjes zijn vrij talrijk, aangehecht, breed, roestkleurig,
dan kaneelkleurig.
In bosschen, op vochtige plekken, onder dennen, in het
najaar te A’inden.
Qde onderafd. Hydrocybe.
De hoed is dun vleezig, niet kleverig, waterachtig met
doorschijnende opperhuid.
De steel is Avitachtig, rond of kegelvormig, zelden knollig
_ Met gordijn is vezelig, dun, vertoont zieh met als een
g e h tc lt meestal aangegroeid of aau-
4 0 . C. subferrugineus (Fe .) afgeleid van sub of bijna en
ferrugineus of roestkleurig.
De hoed is vleezig, bol, uitgespreid, stomp bultig, dunnen
rand, onbehaard, glad, geelachtig-briiin, bleek roestbruin,
in drogen tijd glimmend, 8 ä 9 cM. breed.
De steel is gevuld, vuilwit, geelachtig aan den voet,
bijna knollig, hard van buiten, 3 ä 15 cM. lang.
Het gordijn is vezelig, witachtig, vergankelijk.
De plaatjes zijn uitgerand, niet talrijk, breed, bol, roestkleurig,
somber.
Het vleesch is witachtig, saffraaiigeel aan den voet.
Deze teere zwam groeit in den herfst in bosschen en
komt vrij aigemeen voor.
41. C. armeniacus (Fr.) afgeleid van Prunus armeniaca
of abricozenboom, n. a. der hoedkleur.
De hoed is weinig vleezig, bol-vlak, stomp
bultig, de rand is geplooid, golA’end, glad,
onbehaard, vochtig, bruin-oranjekleurig,
glimmend, 5 ä 10 cM. breed.
De steel is gevuld, grof, kegelvormig, stijf,
AA’it, 3 a 8 cM. lang, versmald naar boven,"
sponsachtig van binnen, een Aveinig wollig
aan den voet.
De plaatjes zijn talrijk, aangegroeid, bleek,
dan geel kaneelkleurig, op het laatst glim- Cortinarius
a rm e n
mend.
ia c u s (Hydrocybe).
Het gordijn is Avit, la a t een smal gordeltje na.
Het A’leesch is wit of Avitachtig, riekt een weinig.
Deze stevig gebouwde ZAvam komt in zomer en najaar
eenzaam of in troepen in onze naaldbosschen A’oor, doch
is niet aigemeen.
42. C. duracinus (Fe.) afgeleid A’an duracinus of een
harde huid bezitteiid.
De hoed is vleezig, dun, hoi, daii vlak, bultig, onbehaard,
oiidooi'zichtig, met gespleten rand, 5 a 10 cM. breed.
De steel is gevuld, stijf, onbehaard, ongelijk, Avortel-
A’ormig, soms knollig, wit en eindigend in een Avorteh’ormig
aanhangsel. Het gordijn is dun eu zijdeachtig.
De plaatjes zijn vrij talrijk, aangehecht, dun, kaneelkleurig.
In den herfst, op zandige plekken in bosschen A’oorkomend.