
aanzien geven en den grond er als met meel bestoven
doet uitzien.
Zooals nit liet hier meegedeelde blijkt, is deze zwam een
geducliten vijand voor de boschcultnur.
Zij komt door het geheele land overal van September
to t November op A'oclitige plekken A'eelvuldig voor en
heeft een groot aantal varieteiteii.
Zij leven parasitisch op oude boomstronken, ook op
doode takken en somAvijlen op den grond, terwijl Lepiota's
steeds op den grond leven.
1. A. mellea ( F r i e s ) .
Syn. : Ag. annularis-Bull., Ag. polymyces-Pers., Ag.
annularins-D. C.
Deze soort ontleent haar naam aan het Avoord mel
da t honig beteekent naar aanleiding A’an de A’eelal honig-
achtige hoedkleur.
De hoed is honigklenrig, bruinrood, soms groenachtig,
eerst bolrond, later uitgespreid met omgekruldeii rand,
veelal kleverig, bnltig en bezet met ZAvartachtige scliub-
betjes die door regens gemakkelijk Avorden afgespoeld:
de rand is gestreept, de breedte is 5 a 12 cM.
De steel is A'eel langer dan de lioed breed is, soms 6 a
20 cM., geA’uld, onderaan lets dikker, gestreept aan den
top, steA’ig, buigzaam, dikAvijls gebogen, licht okerkleurig.
De ring zit boA’enaan den steel dicht bij den hoed, is Avit
gekleurd, A’lokkig, duurzaam.
De plaatjes zijn aaiwankelijk A’uihvit, later A’leesch-
klenrig en roodachtig geA'lekt, een Aveinig afloopend. De
scherpe smaak A'an het lichtbruin gekleurde vleesch A’er-
dAA'ijnt door het koken, zij is eetbaar maar niet smakelijk.
2. A. robusta (F r .) afgeleid A’an robustus of sterk.
Syn. : Ag. cyclopeus-Lasch, Ag. robustus-A. en S.
De hoed is holrond, bultig, in plooien A’erdeeld, A'leezig,
5 ä 12 cM. breed, rosebruine of geelroode kleur, fijn geschubd,
glad en A'eelal gebarsten, raak t dikAvijls den grond.
De steel is zeer kort, bizonder dik, schubbig, onder aan
iets smaller, meestal iiiet langer dan 7 cM. De ring is A'lokkig
en blijvend.
De plaatjes zijn 1 cM. breed., roomkleurig.
Het A'leesch is wit, hard, Avordt op de breuk roseachtig,
riekt naar ranzige olie, de smaak is zacht, soms iets bitter.
Deze zAvam komt gedurende den herfst in denneiibos-
schen A’oor, doch is niet aigemeen.
3. A. mùcida (Schrad.) afgeleid van mucus of slijm,
naar aanleiding A'an den hoed.
Syn.' : Ag. sudans-Wallr.
De hoed is holrond, later uitgespreid, kleverig, een
AA'einig gerimpeld, Avit geel of grijsachtig, 2 à 7 cM. breed.
De steel naar onderen dikker Avordend, glad en geA'uld,
5 à 7 cM. lang. De ring is gestreept en dik.
Plaatjes A'er A'an elkaar, Avit gekleurd, afloopend.
Deze ZAA'am is A’an Augustus to t October in troepen te
A’inden op beukenstammen, dock komt niet veelvuldig A'oor.
4. A. laqiieata (Fries).
De naam dezer zAA'am is afgeleid van laquear dat
.zolderiiig beteekent en Avel naar aanleiding A'an de teeke-
iiing barer hoed in ruiteu die aan een plafond deed denken.
De hoed is halfrond met gladden rand, kleverig, witachtig.
De steel is van buiten kraakbeenachtig, onder den ring
bedekt met schubben eu A'ezels.
Plaatjes A’rij dicht op elkaar, afloopend.
Komt hier en daar op den grond in bosschen alleen-
•staand, maar niet A'eeh'uldig A'oor.
5. A. lufeovirens (A. en S.)
Syn. ; Ag. stramiiieus-Kromb.
De naam dezer ZAvam is ontstaan uit de Latijnsche Avoor-
deu luteus da t geel en virens da t groen beteekent lietAA'elk
doelt op de kleur A'an den hoed.
De hoed is stroogeel, soms groenachtig geel, A'leezig,
schubbig midden in eu donzig aan den rand, 6 à 7 c.M.
breed.