
De plaatjes zijn vuilwit of aschgrauw.
Men A'indt haar A’an September to t NoA'ember op zandigen
bodem, OA'eral in troepen bijeen.
43. Tr. sordidum (Fr.) afgeleid A'an sordidus of vuil.
S y n .: Ag. mutabilis-Sclium., Ag. nudus praticola-A. en S.
Deze ZAA'am gelijkt A'eel op Tr. nudum, liaar lioed is aan-
A’aiikelijk klokA'ormig, ten laatste ingedrukt, bultig en golvend,
A'oclitig, 6 cM. breed, eerst bruin of roodachtig paars,
later A'uilbruiii.
De Steel is A'ezelig, gestreept, gezAvollen, aan den top
6 nijM., A'an onderen 10 mM. dik en gekleurd als den hoed.
De plaatjes zijn paars, later bruin, grauwaclitig.
Deze eetbare soort is in het najaar, hoeAA'el niet aigemeen
op zandige plekken te A'inden.
44. Tr. anserinum (Fl. Bat.)
De hoed is eerst gedrongen, week, daarna bol-A'lak, stomp,
kaal, vochtig, met aanvankelijk ingerolden rand en wit.
De Steel is A’ast, min of meer bolvormig en violet.
De p l a a t j e s z ijn u i tg e r a n d , d i c h t b ije e n s ta a n d , e n AA'it.
De sporen z ijn r o s e a c h tig e n h e t v le e s c h Avit.
Van October to t November op graslanden te vinden
en bij Haarlem onder iepen op een grasveld ontdekt.
Zij is besohreven in de Flora Batava onder nr, 1514.
45. Tr. inamoenum (Fries).
De hoed is vleezig, bol-vlak, min of meer getepeld, eerst
zijdeachtig, later kaal, glad, vuilwit, stinkend, 2 a 6 cM.
breed.
De steel is gevuld, dik, met verbreeden wortelenden voet.
De plaatjes zijn bochtig, aangehecht, afloopend, ver
uiteen, witachtig.
De sporen zijn wit, bol of eivormig.
Komt in dennenbosschen tusschen mossen in hergachtige
streken yan Zuid-Europa voor en werd in October 1891
bij Haarlem in den tuin van Houtlommer gevonden.
Zij is beschreven onder nr. 1695 in Flora Batava.
CLITOCYBE.
De naam van dit geslacht is afgeleid van tAvee Grieksche
AA'oorden yMrog da t gebogen en zy/3;^ da t hoofd a a 'Ü zeggen
en zinspeelt op den lioedA'orm waarA'an den rand
is omgeslagen en meestal een trechter te zien geeft.
Het beste kenmerk zijn A'oor-
zeker de plaatjes die längs den
steel afloopen en behalve enkele
uitzonderingen hierdoor aan den
hoed den vorm A'an een trechter
of beker geven.
De meestal rechte steel gelijkt
op een zuil en draagt een flink
uitzienden hoed, die niet, zooals
A'aak bij andere ZAvammen A'oor-
komt, door aarde, planteiiA'ezels
of resten is beA’uild. Het zijn
ZAvammen die er smakelijk en
C lito cy b e o dora.
proper uitzien.
Clitocyben missen ring en A'oh’a
mooie kleuren ; men A'indt grijze,
en zijn A’erstoken A’an
bruin, geel en groen-
achtige ; witte en A’iolette komen minder A’oor.
De sporen zijn eiA'ormig en glad.
Men kent een groot aantal Clitocybes AA’aai’A’aii velen
eetbaar zijn en Avellicht zouden er nog meer als zoodanig
bekend zijn AA'anneer sommige soorten meer A'erspreid of
onderzocht- Avaren.
Reuk en smaak zijn OA'er liet aigemeen AA'einig beteeke-
iiend ; alhoeAvel enkelen een kenmerkenden doordringenden
anijs of A'aniljegeur bezitten. Hun liefste groeiplaatsen
zijn dennen en sparrebosscheii Avaar zij op den grond tus-
sclien afgevallen bladeren, naalden of mos, in zomer en
herfst te A’inden zijn, hetzij eenzaam of in groepen bijeen,
ook kringen A’ormend.
1. CI. tuba (F r .) afgeleid A'an tuba of trompet, zinspelend
op den A'orm van den hoed.