
delijke gordels, onbeliaard, een weinig vochtig, Auiil rood-
briiin, briiiii rood, 3 à 5 cM. breed.
De steel is cylindrisch, ingekrompen, gevuld, golvend,
eenkleurig met den hoed.
De plaatjes zijn talrijk, dicht naast elkaar, scherp aan
beide einden, geelachtig, dan geel roodachtig.
Het vleesch is roodachtig, de melk wit en zacht, terwijl
de zwam gedroogd zijnde een sterke reuk afgeeft die hoe
langer hoe sterker Avordt. Het is juist deze geur die haar
A’an ,,subdulcis” doet onderscheiden.
I ’aii deze soort bestaat een A’ariëteit „pallidus” die eeii
bleeken rood-zijdeachtigen hoed heeft en een’ AA’itten aan
den A’oet A’lokkigen steel.
Deze soort is in het najaar in naald en andere bosschen
tusschen het mos te A’inden, doch niet aigemeen.
32. L. obnubilis (Lasch.) afgeleid A’an ohnihulare of met
Avolken bedekt, n. a. der sombere kleur A’an den hoed.
De hoed is dun, later ingedrukt, onbehaard, donker
gestreept, zonder gordels, bruin roestkleurig, 21 cM. breed.
De steel is op het laatst hoi, dun, bleeker dan de hoed.
De plaatjes staan bij elkaar, zijn geelachtig.
De melk is zacht en AA’it.
In het najaar te vinden in bosschen, in groepen tusschen
mos en op grazige plekken.
RUSSULA.
Ook de naam A’an dit geslacht is aan
het Latyn ontleent en Avel v an russulus
of roodachtig omdat deze kleur hierin
het meeste voorkomt.
De Russula’s hebben veel OA’ereen-
komst met de Lactaria’s ; dikwijls
dezelfde vormen en kleuren, ook het
vleesch is van beiden korrelig, breekbaar
en smaakt scherp of peperachtig.
Door haar rijkdom aan levendige kleu- Type yau een Eussuia.
ren is dit geslacht een der schoonste. Deze zijn echter zeer
vergankelijk en kan men bij het determineeren der soorten
zieh hier niet veel op A’erlaten. Dezelfde soort A’ertooiit
zieh soms met geheel andere tinten en kan ten gevolge
van regens, veel of Aveinig licht, veranderingen ondergaan
die haar onkenbaar maken.
De hoed is vleezig en meestal levendig gekleurd, regelmatig
rond, eerst vlak, later' ingedrukt, soms zelfs een
Aveinig trechtervormig zooals bij de Lactaria s. De rand
is veelal fijn gestreept of gcA’oord.
Volva en ring ontbreken.
De steel is A’leezig, gelijk of korter dan de diameter
van den hoed, cylindrisch of onderaan iets dunner. Hij
is met een korrelige massa gevuld, die spoedig vergaat
Avaardoor hij hoi en breekbaar Avordt.
De plaatjes zijn over het aigemeen niet talrijk, vrij dik,
scherp op de snede, loopen niet af, zijn somtijds gevorkt
en meestal,"zeer breekbaar.
Bij sommige soorten zijn zij gelijlc en ontbreken de
kleine. De sporen zijn kogelrond of eivormig, stekelig, wit
of geelachtig Q.
Evenals de Lactaria’s hebben de meesten een scherpen
smaak, sommigen zijn giftig, doch ook een aantal eetbaar.
Russula’s groeien overal in bosschen, doch schijnen de
nabijheid van harsachtige boomen te verkiezeu.
A. Plaatjes wit.
1. R. nigricans (Bull.), afgeleid van nigricare of zAxart
Avorden, n. a. van de kleur der droog Avordende exemplaren.
Syn. : adustus-Pers.; Ag. nigrescens-Bull.
De hoed is A’leezig, ineengedrongen, eerst afgerond, dan
vlak, golvend, in het midden ingedrukt, rand niet gestreept,
eerst Avit, groenachtig aschgrauAA’, later bruiii
zwartachtig en eindelijk fijn geschubd, 8 a 12 cM. breed.
De steel is cylindriscli, dik, eerst gevuld, dan liol, stevig,
1) Zie de p lu a t no. 3.