
glad, laat zieh A’an het hout afnenien ; A’leeschrood met
brninaclitigen rand.
De poriën zijn klein, gelijk, rond.
Op rottende stonken en hout te vinden doch zeldzaam.
7. P. radula (Sacc.) afgeleid van radula of rasp.
Het vruehtlichaam is uitgespreid, zijdeachtig, behaard,
Avit, dun en zacht.
De poriën zijn AA’it, middelmatig groot, getand, in de
jeugd zacht behaard, Avit, dan grijs- of licht geelachtig.
Op doode en rottende boomen en stronken.
8. P. vaporaría (Sacc.) afgeleid van vaporarium of
broeikast.
Het vruehtlichaam is uitgespreid.
De poriën zijn A’rij groot, hoekig, dicht bijeen en vormen
een blijvende laag.
Het mycelium kruipt in het hout voort, is Avit en vlokkig.
Op rottende naaldboomen te vinden.
9. P. Hibernica (Sacc.) afgeleid van Hibernia of ZAvit-
serland.
Het vruehtlichaam groeit eerst in ronde groepjes die
later samenvloeien, de rand is dun, smal en viltig.
De poriën zijn klein en hoekig. Het mycelium kruipt-
niet in het hout voort.
Op rottend dennenhout te vinden.
10. P. Vaillantii (Sacc.) genaamd naar den Franschen
mycoloog Vaillant.
Het mycelium is hier to t een zeer dun, Avit geribd vlies
ineengevlochten Avaarop hier en daar de korte buisjes in
groepen verspreid liggen. De poriën zijn tamelijk breed
en ongelijk.
Op rottend hout, ook aan balken of planken te vinden.
11. P. sanguinolenta (Sacc.) afgeleid van sanguis of bloed,
n. a. van de roode stof die de zAvam uit de kleinste Avond
la a t vloeien.
Het vruehtlichaam is eerst cirkelrond, later vloeit het
to t een waterige, witte, weeke korst te samen, door drukking
kleurt het zieh rood om dan weer blauwachtig te
AVorden. Aanvankelijk is de rand byssusachtig en sneeuAvwit.
Wanneer zij na opdroging vochtig wordt, verkrijgt zij
bruine vlekken.
De poriën zijn ongelijk, klein, bijna rond, dan hoekig,
op het laatst ingescheurd.
Op rottend hout en vochtigen grond.
12. P. violacea (Sacc.) afgeleid van violaceus of A’ioletachtig.
Het vruehtlichaam is uitgespreid, violetachtig, dun,
glad, onbehaard en vast aangegroeid.
De poriën zijn zeer kort, rond, gaaf, stomp en violet.
Op rottend naaldhout.
13. P. purpurea (Sacc.) afgeleid van purpureus of purper.
Het vruehtlichaam is uitgespreid, zeer breed, met een
vlokkig wit mycelium, hetwelk op de oppervlakte van het
hout voortkruipt.
De poriën zijn klein, ongelijk, purperrood-lila.
Op rottend hout in het najaar.
14. P. subspadicea (Sacc.) afgeleid van sub of bijna en
spadiceus een bruine kleur.
Het vruehtlichaam is uitgespreid, dun, glad, Avitachtig,
vaal-roodachtig, met een witten byssusachtigen omtrek.
De poriën zijn kort, klein, ongelijk eerst AA’itachtig, dan
bruin.
Op rottend beukenhout.
15. P. corticola (Sacc.) afgeleid \’an cortex of schors en
colere of bewonen.
Het vruehtlichaam gelijkt op een uitgespreide korst,
die witachtig of bleek, stevig, droog, hobbelig is, de ingedrukte
deelen zijn wollig en de rand byssusachtig.