
Het vleescli is vast, ivit, ivordt soms even liclit zwavel-
kleiirig om dan weer wit te ivorden, riekt onaangenaam,
de smaak is nog sclierper dan die A’an ,,piperatus” maar
tocli Avordt de ZAvam hier en daar gegeten.
De iiielk afscheiding is zeer gering, de klenr AA’it en de
smaak scherp.
I'a n Augustus to t September dikAA’ijls in troepen te A’iii-
deii in schadùAAüijke bosschen.
A’an deze soort b e s ta a t een A’a rië te it ,,Exsiiccus” die
geen iiielk afscheidt, en AA’aarA’an de p la a tje s bleek citroen
geel zijn m e t een lichte grijze tin t.
20. L. pallidus (Pers.) afgeleid v an pallidus of bleek,
11. a. der kleur A’an den hoed.
De hoed is A’leezig, bol, ■ genaveld, dan A’lak en eindelijk
holrond, de rand blijft lang naar beneden omgerold, dan
onregelmatig opstaand, onbehaard, kleverig, zonder gordels,
licht geelachtig of rossig, dikAvijls met rood geAA’asschen,
soms ook op run gelijkend, A’eel donkerder in het midden,
dof, 6 à 10 cM. en meer breed.
De steel is kegelvormig, piintig, knobbelig, gevuld,
spoedig hoi, stevig, glad, onbehaard, 3 à 6 cM. lang en 1
à I I cM. dik, eenkleurig met den hoed.
De plaatjes zijn talrijk, A’rij dun, iets afloopend, Aveinig
vertakt, bochtig, Avitachtig, dan Avit geelachtig en eenkleurig
met den hoed, soms met vleeschkleurigen AA’eerschijn
en berijpt.
He t A’leesch is roomkleurig, zacht, riekt niet onaangenaam,
is eethaar maar taai en moeilijk te verteeren, kleurt
zieh rood op de breuk. De melk is Avit, eerst zacht, dan
scherp.
Komt in het najaar A’ooral in beukenbosschen voor,
geAvoonlijk in troepen en is niet aigemeen.
21. L. quietus (Fr .) afgeleid A’an quies of rust.
Syn. : Ag. lactifluus-L.
De hoed is vleezig, bol, dan A’lak, ingedrukt, met spoedig
opstaanden rand, onbehaard, kleA’erig, doch spoedig droog
en glad, bleek rood, donkerder in het midden en somtijds
met onduidelijke grijsachtige gordels versierd, 8 cAl. ongeA’eer
breed.
De ateel is gevuld, onbehaard, cylindrisch, eenkleurig
met den hoed en 7 cM. lang.
De plaatjes zijn talrijk, wit, dan rossig met een lichten
purperen gloed, een weinig afloopend, gevorkt bij den steel.
Het A’leesch is wit, stevig en evenals de melk zacht A’an
smaak, volgens Gillet wordt zij in het zuiden van Frankrijk
gegeten, men onthoude zieh liever. .
Zij komt van af Juli to t September in bosschen, meestal
eenzaam en aigemeen A’Oor.
22. L. aurantiacus (Fe .) afgeleid van aurantium, n. a. der
hoedkleur.
Syn. ; hybridus-Scop.
De hoed is vleezig, vlak, genaveld, glad, zonder gordels,
iets kleverig, mooi oranjekleurig, 2 a 5 cM. breed.
De steel is gevuld, onbehaard, eenkleurig met den hoed,
2 a 3 cM. lang, gekromd en onderaan dunner.
De plaatjes zijn talrijk, dun, lang afloopend, bijna okerkleurig.
Het vleesch is AA’it, iets oranjeachtig onder de opperhuid ;
de melk is zacht, later scherp Avordend. In het najaar vrij
aigemeen in bosschen.
23. L. rufus ( S c o p . ) afgeleid A’an rufus of rood, n. a.
der hoedkleur.
Syn : Ag. rufus-Fr., Ag. lactifluus necator-Pers.
De hoed is vleezig, bol, meer of minder bultig, dan ingedrukt
en trechteiwormig, maar toch in het midden een kleine
verhevenheid behondend, droog, eerst vlokkig zijdeachtig,
Aveldra onbehaard, een Aveinig glimmend, bruin roodachtig,
licht of donker kastanjekleurig met rossige tint, eindelijk
verbleekend, zonder gordels, met vlokkigen opgerolden
rand in jeugdigen staat, dan A’lak 5 ä 11 c ll. breed.
De steel is geA’uld, steA’ig, bijna gelijk, iets lichter ge