
A’lokkig, fijn fluAveelig, bleek, bruinachtig en glimmend
aan den A’oet, boA’enaan bleeker, 1 a 2 cM. lang.
De plaatjes zijn aangegroeid, niet talrijk, gaaf, geaderd
en staan uiteen.
Vanaf Augustus op afgeA’allen bladeren te A’inden.
LENTINUS.
De naam is afgeleid van lentus of buigzaam.
De zAvammen van d it geslacht, AA’aarvan maar tAvee
soorten in ons land Avorden aangetroffen, hebben een
harden, taaien, droogen, buigzamen en genavelden hoed.
De steel is eveneens taai, 'staat
op zijde of ontbreekt.
De plaatjes zijn dun, aangegroeid
of afloopend en getand op
de snede.
Het zijn epiphyten, zij rotten
niet maar droogen en herkrijgen
door A’ochtigheid Aveder haar vorigen
A’orm terug.
Een paar door wijlen Prof.
Oudemans beschreven soorten als
„jugis” en „suffrutescens” zijn
door mij hier niet behandeld omda
Lentinus tigr inus.
t eerstgenoemde gevonden is op een u it Amerika
afkomstige plank en de andere in den Amsterdamschen
plantentuin, dus niet in het Avild en meer dan AA’aarschijn-
lijk geimporteerd.
Zij zijn A’erAvant aan de geslachten Pleurotus en Panus
en onderscheiden zieh van eerstgenoemden door hun
steA’igheid en van het andere door hunne op de snede
getande plaatjes.
1. L. tigrinus (Fr.) afgeleid van tiger of tijger, n. a. van
den gevlekten opperhuid.
Syn. : Ag. tigrinus-Bull.
De hoed is Avemig A’leezig, taai, rond, regelmatig, iets
trechtervormig, de rand omlaag geslagen, witachtig, Avit
grijsachtig of licht roodbruin, sierlijk getijgerd, da t Avil
zeggen d a t hij bedekt is met talrijke zijdeachtige bruine
of zwartachtige schubben die van het midden naar den
rand loopen, 5 a 8 cM. breed.
De steel is gevuld, teeder, bijna cylindrisch, bochtig,
bovenaan dikker, Avit of geelachtig, geschubd, A’lokkig en
aan den top van een zeer vergankelijken ring voorzien,
8 ä 10 cM. lang.
De plaatjes zijn talrijk, bleek, wit geelachtig of zwaA’el-
geel, recht, fijn getand, afloopend.
Het vleesch is niet dik, stevig, wit, wordt door kneuzing
dikwijls karmijnrood. Omtrent eetbaarheid of giftigheid
vond ik nergens iets vermeld.
Zij komt A’an Juli to t November eenzaam of in troepen
op rottende boomstammen, palen enz. vrij aigemeen A’Oor.
2. L. lepidus (Fr.) afgeleid van of schub.
Syn. : L. squamosus-Schaeff.
De hoed is A’leezig, ineengedrongen, buigzaam, eerst
bol, dan in het midden ingedrukt, ongelijk, mismaakt,
bleek okergeel, bedekt met donkere schubben, 8 ä 12
cM. breed.
De steel is steA’ig, A’lokkig, eindigend in een Avorteh’or-
mig aanhangsel, 2 a 5 cM. lang.
De plaatjes zijn breed, bochtig ingesneden, afloopend,
dAvars gestreept, getand, Avitachtig.
De reuk is niet onaangenaam.
Van Juni to t NoA’ember eenzaam of in groepen op pijnboomen
en ook op palen, la tten enz. te vinden en A’rij
aigemeen A’oorkomend.
PANUS.
Panus is de naam van een gezwel. Het Averd door P linius
gebruikt te r aanduiding van die zwammen welke op boomen
voorkomen.
De hoed dezer fungi is eerst vleezig, dan taai en later