
Het binnenste is aan den basis door een kraagje omgeven,
alleen in jeugdigen frisschen toestand is dit aan-
wezig daar het door droogte spoedig verdwijnt. De opening
of mond is kegelvormig, vlokkig en door een ring aan
de basis omlijst.
In de duinen gedurende het najaar te vinden.
4. G. Schmideli (Vitt.) genoemd naar den Duitschen
botanist Schmidel.
Het buitenste peridium scheurt in 5 a 10 slippen open,
die tamelijk dik z ijn ; zij bestaan uit een inwendige, later
loslatende bruine laag en een uitAvendige papierachtige
blijvende laag, welke lichter van kleur is.
Het binnenste peridium is langwerpig rond, bruinachtig
met kegelvormigen, diep gevoorden en geplooiden mond.
Het steeltje is min of meer platgedrukt. De sporen zijn
bruin.
Deze soort is de grootste der in ons land voorkomende
aa rd ste rren ; zij groeit A’an Augustus to t November in
naaldbosschen op oude iiaalden en is in de duinen bij
Sclieveiiingen, Loosduinen en Wassenaar door Mejuffrouw
C. E. Destkee aangetroffen.
5. G. striatus (D. C.) afgeleid A’an stria of streep.
Het buitenste peridium is to t over bet midden in 6 a 8
gelijke spitse slippen gescheurd, deze zijn van buiten witachtig
of geelachtig en van binnen bruin en vleezig.
Het binnenste peridium is Imgelrond, kort gesteeld,
omberbruin met een spitse, kegelvormige, geplooide opening
of mond.
Capillitium en sporen bruin, glad en kogelrond.
In de duinen en naaldbosschen gedurende voor- eu najaar
te vinden en niet zeldzaam.
6. G. Cesatii (Rabh.) genaamd naar den Italiaanschen
botanicus Cesati.
Het buitenste peridium scheurt to t in het midden open
in 5 a 6 slippen welke naar buiten omkrullen en uit twee
lagen bestaan, Avaarvan de buitenste overblijft.
Het binnenste peridium is eivormig of peervormig, wit-
of bruinachtig.
Het steeltje is kort en de opening breed, kegelvormig
en vlokkig.
In de omstreken van Haarlem, op vochtigen zandigen
bodem, door wijlen den Heer F. W. van E eden gevonden.
G e ä s te r fim b ria tu s-
7. G. fimbriatus (F r .) afgeleid
van fimbria of franje.
Het buitenste peridium
scheurt to t het midden, soms
nog verder open in 6 to t 12
vleezige, vrij regelmatig
gevormde slippen van een
eivormige gedaante die van
buiten donker- en van binnen lichtbruin zijn.
Het binnenste peridium is ongesteeld, aan den top van
een verbleekenden ring voorzien, grijs of zwartachtig met
kleine franjeachtige opening ; door het benedemvaarts
omkrullen der slippen van het buitenste peridium rust
het daarop als op een troon.
De sporen zijn lichtbruin, rond en glad.
In zandige en boschrijke streken, A’ooral in naaldbosschen,
is deze soort A’rij aigemeen.
8. G. vulgatus (Vitt.) lietAA’elk ,,gemeen” beteekent.
Het buitenste peridium scheurt to t aan het midden open
in 6 à 8 ongelijke slippen die naar buiten omkrullen en
aanvankelijk aan de binnenzijde AA'asachtig, kleverig en
bruin zijn.
Het binnenste peridium is langwerpig rond, grijsachtig
of bruingeelachtig. Het steeltje is kort, dik en Avit.
De buitemvand der slippen is dun, AA’itachtig en veelal
bruin gevlekt.
Deze soort is in de omstreken A’an Haarlem door AA’ijleii
de Heer F. W. van E eden eu in de duinen bij Monster
door Mej. C. E. Destrée gevonden.