
rood inet korrelige opperlmid. De steel is met een vezelige
zelfstandiglieid gevuld, gezwollen aan den voet, bedekt
met groote roode schubben. Plaatjes wit en vrij. Vleesch
Avitachtig geel. Zij komt in den zomer in dennenbosschen
voor, doch is steeds zeldzaam. Volgens Quélet een variëteit
A'an L. Granulosa
16. L. Seminuda (Lasch.) afgeleid A'an semi of half en
midus of naakt. Syn. : L. histion-Sec.
Hoed klolvA-ormig bolrond, 1 à 2 cM. breed, Avit, A'erA'olgens
geelachtig, bedekt met meelige vlokken die spoe-«
dig verdAvijnen. Steel gelijk, zeer teer, wit, A'lokkig, poederachtig
bestoA'en, met meelachtigen ring, gescheurd waarvan
OA'erblijfsels aan den hoed. Plaatjes Avit, later room-
kle.urig, opeen, buikig, Auij. Vleesch AA'it en aangenaam
riekend. In het najaar in bosschen, beiden, kreupelhout,
tusschen mos, niet zeldzaam.
17. L. lenticularis (Lasch.) afgeleid A'an lenticula of lens.
Syn. ; Agaricus lenticularis-Fr.
Hoed kleverig, geelachtig, naakt, in het midden donkerder
gekleurd, 7 à 12 cJI. breed. Steel onderaan ge-
ZAVollen, dikwijls eA-'enals den ring met groene vlekken voorzien
dat A'an den hoed daarop gedropen is. Komt in October
en NoA'ember in bosschen A'oor, doch niet veelvuldig.
Is in Oct. I860 het eerst gevonden op het landgoed
Elswoud bij OA'erveen door Avijlen den Heer F. W. a'an
E eden naderhand bij Lochern en den Haag.
18. L. polysticta (Berk.) afgeleid A'an het Gr. AA'oord
-TOAÙÇ of veel en ¡yrmrög gcvlekt.
Hoed rood met bnlt in het midden, glad of met platte
roodbruine schubben bedekt, A'leezig. Steel met een' draderige
massa gevuld, naar onderen smaller, onder den ring met
kleine schubbetjes bedekt. Eing kort durend. Plaatjes wit,
later geelachtig, buikig, van voren en achteren afgerond, A'rij.
In NoA'emher 1872 een enkele maal tusschen gras aan
de zijde A'an een zandige weg bij Eemnes gevonden.
ARMILLARIA.
'an het Latynsche Avoord
en wel naar aanleiding
De naam Armillaria is afgeleid
armilla da t armband beteekent
A'an liaar ring. De soorten van
dit geslacht onderscheiden zieh
van het geslacht Lepiota door de
plaatjes die aangehecht en ook
Avel afloopend A'oorkomen.
Verder zijn hoed en steel vast
aan elkaar geheclit terAA'ijl die bij
het geslacht Lepiota gemakkelijk
te scheiden zijn. De kleur der
plaatjes is zeer A'erschillend, men
treft grijze, witte en rose-achtige
aan, bij oude exemplaren dikwijls
roodachtige. De sporen zijn eiA'ormig
en glad. Het mycelium dezer
ZAvam is zeer A'erschillend. Het
leeft in oude boomstronken doch
ook in het bastAveefsel der Avortels
van levende boomen en A'erbreidt
zieh in den stam to t eenige meters
A rm illa ria m e lle a.
hoog. Deze zAA'am is de oorzaak A'an het bekende lichtende
hout. Het zijn toch de fijne draden A'an’t mycelium die het
merkAA'aardig lichten A'ertoonen. Het mycelium da t zieh
op het hout der aangetaste boomen beA'indt en er uit ziet
als zAvarte strengen, rhizomorphen genaamd, blijft niet
alleen tusschen bast en hout, doch dringt daar in door
en doet dit in rotting OA'ergaaii; lichtend hout is dan ook
altijd verrot of vermolmd.
De A'ei’AA'oesting beperkt zieh niet to t den eenmaal aan-
getasten boom, maar door den grond gaan strengen been
die zieh nestelen in AA'ortels A'an omringende boomen. I^it
die strengen komen de boA'en omschreven paddenstoelen,
die A'eelal in groepen of zodeA'ormend groeien en door het
laten A'allen der sporen de onderstaanden een beschimmeld