
De Steel is gevuld met een sponsachtige massa, onderaan
dimner, onbehaard, eenkleurig met den hoed, maar boven-
aaii lichter, 4 ä 5 cM. lang.
De plaatjes zijn vrij talrijk, scherp aan beide uiteinden,
breekbaar, aangegroeid of met een tandje afloopend, Avit,
dan geelachtig, op gebroken plaatsen bruin gevlekt.
Het Adeesch is Avitachtig, bruinachtig onder de opperhuid,
het riekt onaangenaam en zal daarom \vel niet genuttigd
Avorden, vergiftig is zij echter niet. De melk is AA’it en zacht
van smaak.
Gedurende het najaar in bosschen, aanplantingen en
in het gras te A’inden, doch niet aigemeen voorkomend
en A’eelal alleen.
28. L. serifluus (Fe .) afgeleid A’an serum of Avei en fluere
of A’loeien, n. a. A’an de Avaterachtige melk.
Syn. : Ag. gynaecogalus-Otto.
De hoed is A’leezig, A’lak, dan ingedrukt, met omgebogen
rand, een Aveinig bochtig, droog, giad, onbehaard, bruin-
geel, donkerbruin, zonder gordels 5 ä 8 cM. breed.
De Steel is gevuld, gelijk, een weinig gekromd, steenrood
of bleek roodbruin, 2 a 6 cM. lang en 4 ä 7 mM. dik.
De plaatjes zijn talrijk, bleek geel- of roodachtig, meer
of minder donker, iets afloopend.
Het vleesch is bleek roodachtig, de melk flauAv, witachtig
als wei, Avaterig, zacht, niet overvloedig.
ln het najaar in vochtige bosschen, op schaduAvrijke
plekken A’oorkomend, doch niet aigemeen.
29. L. mitissimus (Fe .)
Syn. : Ag. sororius-Otto.
De hoed is weinig vleezig, bol, dan ingedrukt, met een
klein stomp bultje, giad, onbehaard, vochtig, mooi oranje,
donkerder aan den top, zonder gordels, 2 ä 4 cM. breed.
De Steel is gevuld, dan hol, slank, cylindrisch, giad,
onbehaard, eenkleurig met den hoed, 2 ä 5 cM. lang.
De plaatjes zijn talrijk, dun, geelachtig, dan als den
hoedrand gekleurd, dikwijls fijn rood gestippeld, breekbaar,
afloopend, eerst iets bochtig, dan recht.
Het vleesch is bleek of geelachtig, de melk zacht, Avit
en overvloedig. Volgens sommigen eetbaar, doch volgens
Quélet niet onschuldig.
In het najaar in bosschen, doch zeldzaam.
30. L. subdulcis (Fe .) afgeleid van sub of een weinig en
dulcis of zacht, n. a. van den smaak der melk.
Syn. : Ag. subdulcis-Bull.
De hoed is vrij vleezig, eerst bol, met een bultje in het
midden, dan ingedrukt, droog, giad, glimmend, breekbaar
(vooral bij den steel), roodbruin, chocolaadkleurig, donker
kaneelkleurig, zonder gordels, 3 à 7 cM. breed
De Steel is gevuld, dan hol, cylindrisch, soms bij den
A’oet iets gekromd, 3 à 4 cM. lang, eenkleurig of een
AA’einig lichter dan den hoed, iets berijpt.
De plaatjes zijn talrijk, breekbaar, ongelijk, smal, rossig,
meer of minder roestkleurig, aangegroeid.
Het vleesch is stevig, witachtig, rossig of roodachtig,
zonder smaak. De melk is wit en veranderd niet van kleur,
eerst zoet dan Avrang.
Deze soort heeft de A’olgende A’ariëteiten als .
Cinnamomeus met rood kaneelkleurigen hoed, zachten
smaak die iets scherp AVordt en eindelijk b itte r is.
Rufus met sponzig gevulden steel, bolronden hoed met
een levendige roode kastanje kleur, zacht A’an smaak.
Badius met hollen, gladden steel, stompen hoed met rood-
kastanjekleurigen glimmenden, gebogen en gekorven rand.
Deze, volgens Cordier eetbare zAA’am, komt in het najaar
op grazigé plekken in bosschen, in troepen a oor.
31. L. camphoratus (Fr.) afgeleid A’an campJwra of
kamfer, n. a. van den reuk die de gedroogde zwammen
gedurende de eerste dagen A’erspreiden.
Syn. : Ag. camphoratiis-Bull.
De lioed is vleezig, dun, bol, vlak, dan spoedig ingedrukt,
zelfs trechtervormig, gegolfd aan den rand, ondili