
niatig, helder geel, dan groenachtig. De buisjes zijn lang,
geel, dan geelgroenachtig, aangegroeid en rondom den steel
een ruimte Intend ; de buisjeslaag heeft eeu bollen vorm,.
Het Adeesch is week, Avitachtig, bleek of bleek geelachtig,
niet bruin-roodachtig onder de opperhuid en soms wanneer
men het drukt eene lichtblauAve tin t aannemend.
Deze ZAvani komt A’an Juli to t October, meestal alleen, zeer
aigemeen in naaldbosschen op beschaduwde plekken voor.
12. B. spadiceus (Schaeff.)
De hoed is bol, dan vlak, droog, fluAveelig-A’iltig, kastanjebruin
met roodachtigen gloed, onbehaard, dikAvijls gebarsten,
8 à 10 cM. breed.
De steel is steA’ig, knotsachtig gezwollen, vlokkig, zemelachtig,
A’uil geel, bruin- of rooclachtig onderaan, vaal geel
van binnen, 8 à 10 cM. lang.
De poriën zijn klein, rond, geel, op het laatst groenachtig.
De buisjes zijn aangegroeid, geel-groenachtig, later geel.
Het A’leesch is Avit, verändert niet van kleur, een weinig
bruin-roodachtig onder den opperhuid, da t van den steel
A’uil witgeel.
In zomer en herfst in naaldbosschen voorkomend doch
niet aigemeen.
13. B. radicans (P.) afgeleid A’an radix of wortel.
Syn. : B. pulverulentus-Opat.
De hoed is bol, kussenvormig, dik, droog, zacht, een
AA’emig viltig, olijfgrauw of vaal geel, dun aan den rand
die eerst omgeslagen en later uitgespreid is, 3 à 7 cM. breed.
De Steel is recht of gebogen, dunner aan den voet eu
eindigend in een wortelvormig verlengsel, onbehaard, glad,
geel bovenaan, rood of rossig van onderen, bruinachtig
aan den voet en bedekt met een roodachtig poeder dat
gemakkelijk is af te nemen, daaronder vuil grijs.
De poriën zijn zeer klein, ongelijk, mooi citroengeel,
door drnkking blauw of groenachtig wordend.
De buisjes zijn aangegroeid, citroengeel, bij den steel en
den rand kort.
Het gele A’leesch neemt, wanneer het gebroken wordt,
onmiddelijk een blauwe of groenachtige tin t aan, de reuk
is onaangenaam en de smaak bitter.
In beuken en eikenbosschen in zomer en herfst te vin-
den, doch niet aigemeen voorkomend.
14. B. rubinus (W. Sm.) afgeleid van ruher of rood.
De hoed is bol, dan vlak, een weinig A’iltig, bruin-geelachtig,
3 à 8 cM. breed.
De steel is goudgeel, rood gevlekt.
De poriën zijn samengesteld en rood.
De buisjes zijn afloopend.
Het vleesch is onveranderlijk geel.
Deze fraaie soort, is door Avijlen Prof. Oudemans het
eerst gevonden, tusschen gras onder hooge boomen, bij
Driebergen.
C. Hoed niet kleverig, onbehaard of slechts berijpt. Steel
gelijk, glad, niet knolvormig, zonder netwerk. Buisjes
aangegroeid en sporen geel.
15. B. pruinatus (Fr.) afgeleid van pruina of berijpt.
Syn. : B. cupreus-Schaeff.
De hoed is bol, dan vlak, stijf, lichtbruin of roodachtig
met een lichte purpere tin t eii omberbruin berijpt, 4 à 6
cM. breed.
De Steel is steAug, onbehaard, glad, geel of bleekrood
gemarmerd, groen wordend AA’anneer men hem Avrijft,
dikwijls buikig, dunner aan den A’oet die gestippeld en
3 à 6 cM. laiig is.
De poriën zijn klein, geelachtig, op het laatst groen
Avordend.
De buisjes ziju aangegroeid.
Het vleesch is vast, witachtig, reuk- eu smakeloos. Wanneer
het gebroken AVordt, kleurt het licht groen of blauwachtig.
Van Juli to t October in hosscheii eu weiden, niet zeldzaam.