
B o v is ta n ig re sc en a .
BOVISTA.
Het vruclitlicliaam dezer zwammen
is meer of minder kogelrond, steeds
ongesteeld, zonder onvruclitbaar gedeelte,
de geheele gleba veranderd in
een met sporen gevuld vlechtwerk.
Het peridium is dubbel, het buitenste
onihiilsel glad en gemakkelijk te verwijderen.
1. B. plumbea (P.) afgeleid van plumbum of lood.
Syn. : Lycoperdon globosum-Bolt.
He t Auuchtlichaam is kogelrond, te r grootte van een
hazelnoot met een wit, in stukken uit elkaar valleiid buitenste
omhulsel, het binnenste is van een papierachtige
substantie, loodgrijs en aan den top van een gaatje voorzien.
Capillitium en sporen zijn bruin en kogelrond.
Jong zijnde, kunnen zij gegeten worden.
Gedurende zomer en herfst op grazige plekken op zandigen
bodem aigemeen voorkomend.
2. B. nigrescens (P.) afgeleid van niger of zwart.
Het vruehtlichaam is kogelrond of eivormig, 6 cM. in
doorsnede breed, in den eersten tijd wit, dan lichtbruin,
later donkerbruin.
Het buitenste omhulsel valt van het binnenste af.
Het binnenste is eerst wit, dan geelgrijs, later zwartbruin,
met licht geplooide basis, glad, kaal, glimmend, met
smalle opening. Capillitium en sporen zijn purperbruin.
De zwam is eetbaar zoolang zij van binnen wit is.
Op zandigen grond in weilanden, van Augustus to t
in den herfst, overal voorkomend.
GEÄSTER.
De naam is afgeleid van , of aarde en xarvip of ster.
Deze zwammen zijn eerst rond, ongesteeld en bezitten
een dubbel peridium waarvan het buitenste ten laatste
'(
van het binnenste, stervormig in
een verschillend aantal slippen of
punten openscheurt. Het buitenste
peridium is lederachtig en bestaat
uit versehillende lagen, waarvan het
binnenste da t zeer rekbaar is, de
collencbymlaag genoemd wordt. Het
binnenste peridium is dun en vliezig
en aan den top doorboord to t door-
lating van de sporen. SchmidMü.
Het capillitium is uit vertakte vezels of buisjes gevormd.
Alle soorten leven op den grond.
1. G. coliformis (Dicks.) afgeleid van colus of spinrok.
Het buitenste peridium scheurt in 4 to t 10 slippen, deze
zijn bruin van kleur en aan de binnenzijde iets donkerder.
Het binnenste peridium is loodkleurig met bruine tint,
het bezit vele openingen en wordt door een aantal steeltjes
gedragen. Het capillitium is evenals de bolronde sporen
bruin gekleurd.
In de duinen van October to t November voorkomend,
doch niet aigemeen.
2. G. fornicatus (Huds.) afgeleid A’an fornix of gcAvelf.
Het buitenste peridium scheurt in 4 à 5 slippen, de buitenste
laag hiervan. scheurt eveneens los, krult zieh naar
onderen om, komt met haar buitenzijde op den grond,
heft de binnenste laag omhoog en blijft met de punten
daaraan verbonden.
Het binnenste peridium is gesteeld, langAverpig rond,
eerst geelachtig daii grauAV of paars-grijsachtig en oiigeveyr
10 mM. in diameter. De opening is kegelvormig of vezel g.
Het capillitium is bruin evenals de kogelronde, sporen.
In de duinen en naaldbosschen voorkomend, doch slechts
bij Haarlem aangetroffen.
3. G. triplex ( Jungh.) hetwelk drieA’oudig beteekent.
Het buitenste peridium is dik, A’leezig, bruiii, scheurt
in 4 à 8 slippen die naar buiten omkriillen.