
SPARASSIS.
Van dit geslaclit dat zeer veel overeenkomst heeft met
de vertakte of koraalachtige soorten van „Clavaria” komt
slechts een soort in ons land voor en w e l:
S. crispa ( W u l f . )
Het vruchthchaam is zeer vertakt, breekbaar, ongesteeld,
bloemkoolachtig, 12 cM. hoog en 5 ix 35 cM. breed.
De stronk of stam is zeer kort, soms ter dikte van een
vuist, vol, wit van vleescb en veelal geheel door de takken
bedekt. De takken zijn bladvormig, veeldeelig, door elkander
gekronkeld, aan de toppen gekromd, getand, witachtig,
licht geel- of bruinachtig, 1 a 4 cM. breed.
Komt in den herfst in naaldbosschen A’Oor, is eetbaar
en in ons land slechts bij Velp en Ede aangetroffen.
B. Kleine, draderige, niet vertakte, op plantenstengels of
rottende bladeren levende zwammen.
TYPHULA.
De naam is afgeleid van het
Latijnsche woord typha of wa-
terkolf. De to t dit geslacht
behoorende soorten zijn wasachtig
of in vochtigen sta at
wasachtig-kraakbeenig, cylin-
drisch-knotsvormig, de steel is
draad of haarvormig. Het zijn
allen zeer kleine zwammen die
als epiphyten bestaan. T y p l i u l a ü l i f o r m i s .
1. T. erythropus ( B o l t . ) afgeleid van ioutpog of rood en
TtoCg of voet.
Het vruehtlichaam ontstaat u it een klein zwartachtig
bolletje of sclerotium, is knotsvormig, wit, kaal, 3 a 4 mM.,
lang, wordt droog zijnde geelachtig.
De steel is haarvormig, slap, bochtig, rood-zwartachtig,
1 cM. lang, lichter aan den top.
Komt in het najaar tusschen rottende bladeren en ta k ken,
vrij aigemeen voor.
2. T. phacorrhiza (Fr.) afgeleid van cpxxog of lens en
of wortel.
Het draadvormige vruchthchaam is giad, hleek, bruinachtig
van onderen, 3 cM. hoog en eindigt in een bruin of
zwartachtig knolletje of sclerotium.
Op afgevallen bladeren in schaduwrijke bosschen gedurende
het najaar, doch niet aigemeen.
3. T. gyrans (Fr.) afgeleid van gyrare of omdraaien.
Het vruchthchaam is geheel wit, de knots is cylindrisch,
kort, Stomp, onbehaard ; de steel is haarvormig, meer of
minder bochtig, op het laatst zeer gekromd, licht behaard,
3 a 4 mM. lang en eindigt in eene sclerotische zwelling
die eerst witachtig, later geel- of bruinachtig is.
Op rottende bladeren in het najaar te vinden.
4. T. Grevillei (Fr.) genaamd naar den Engelschen mycoloog
G r e v i l l e .
De knots is wit, dik, stomp, gezwollen. De steel is haarvormig
en behaard.
Komt in het najaar op rottende bladeren voor, doch
niet aigemeen.
5. T. filifortnis ( B u l l . ) afgeleid van ßlum of draad en
forma of vorm.
De knots is witachtig, gezwollen en onbehaard.
De Steel is eiikelvoudig of bovenaan vertakt, draadvormig,
bochtig, neerliggend, grijs of bruin.
Op rottende bladeren in het najaar.
PISTILLARIA.
De naam is afgeleid van pistillum of vijzelstamper en
wel naar aanleiding van den vorm der zwam.