
7. P. vesiculosa (Bull.).
Het vruehtlichaam is bijna kogelrond, dan halfrond of
bijna klokvormig, soms bochtig, aan den rand gekerfd,,
bleek geel of vuil wit met een donkere golvende schijf,
de breedte is soms 9 cM. ; deze soort is zeer verschillend
van vorm en kleur.
Op goed bemesten grond in tuinen op akkers en mesthoopen
van Mei to t September te vinden.
8. P. cupularis (L.).
Het vruehtlichaam is gesteeld, bleek reebruin of bleek
grijs-geel, kogelrond, klokvormig, aan den rand ongelijk
gekerfd, met gelen schijf en 1 a 2^ cM. breed.
De steel zit bijna geheel in den grond en is 3 mM. dik.
In den herfst op den grond in bosschen en längs wegen.
9. P. hemisphaerica (W i g g . )
Het vruehtlichaam is halfrond met dichte borstelige
roodbruine haren bedekt, met wit, grijs-groene schijf en
5 a 15 mM. breed.
In den herfst te vinden op rottende door aarde bedekte
stammen en takken.
10. P. scutellata (L.)
He t vruehtlichaam is eerst holrond, dan vlak, van buiten
lichter van kleur, aan den rand met stijve donkerbruine
borstelige haren bedekt, 5 a 8 mM. breed en met een menie
roode schijf.
In den herfst te vinden op rottend hout en op den grond.
11. P. ammophila ( S a c c . )
H e t vruehtlichaam is gesteeld, bolvormig, breekbaar,,
beworteld, mond met driehoekige slippen openscheurend,
van binnen donkerbruin, eindelijk omberkleurig, van buiten
lichter, spinnewebachtig. De steel is lang, beworteld en
zeer breekbaar. Sporen zijn elliptisch. Paraphysen een
weinig verdikt.
Verborgen in het zand op de wortels van Psamma.
Vermeld in Fl. Bat. onder nr. 1700.
12. P. repanda (Wahlenb.)
Het vruchthchaam is grootbochtig ingesneden, van b innen
■donkerbruin, een weinig ruw, van buiten meelachtig wit
bestoven, aan den voet in een steel versmald.
Sporen elliptisch, doorschijnend, met 2 druppels, glad.
Paraphysen draadvormig verspreid.
De beker is ten laatste geheel uitgespreid teruggeslagen,
in het midden met verhevenheid, 4 ä 10 cM. breed.
Op boomstronken, balken en op den grond voorkomend
en in ons land in Mei 1898 in het Haagsche bosch a angetroffen.
Beschreven onder nr. 1725 in Flora Batava.
13. P. tectoria ( C o o k e ) .
Het vruehtlichaam is ongedeeld of zwak gesteeld, bolvormig,
later uitgespreid en vlak, witachtig, zemelachtig
daarna naakt.
Het kiemvlies is zwak, min of meer genaveld, bleek
oranje met gladden rand.
Sporeblazen cylindervormig met dekseltjes.
Sporen elliptisch, paraphysen draadvormig.
Komt in Engeland op gepleisterde muren voor en is in
1890 op een gepleisterden muur in het Paviljoen te H a a rlem
gevonden door wijlen de Heer F. W . a’A N E e d e n
en vermeld in Fl. Bat. onder nr. 1595.
BULGARIA.
Deze zwammen onderscheiden zich door een andere
samenstelling van het vruchthchaam; hier zijn de bekers
of kommet]es dik, geleiachtig, schijfvormig, eerst gesloten
dan geopend, van binnen slijmerig en van buiten geplooid
en ruig.
Het hymenium is schijfvormig, de sporezakken lang
gesteeld en vier sporen bevattend.
B. inquinans (Fs.)
Syn. : Peziza inqninans-Pers. ; Peziza iiigra-Bull.