
wijderen vlies, dat opperlmid uf epiderni lieet. Op h e t
gedeelte dat hier niet mede bedekt is (bij de Hymeiiomy-
ceten is d it meestal de onderzijde) bevindt zieh het vrucht-
dragende vlies, hymenium of kiemvlies genaamd.
Het gedeelte, d a t in den grond of in een andere zelf-
standigheid groeit, waaruit de zwam haar voedsel put,
wordt mycelium genaamd. Dit mycelium bestaat uit lange,
meest witte draden, die zieh door elkaar werken en een
dicht weefsel vormen.
Aan dit mycelium, ontwikkelen zieh onder günstige
omstandigheden, als wärmte en regen, ronde knoppen, die
in de hoogte groeien, buitengewoon snel in omvang toenemen
en weldra, wanneer zij in den grond ontstaan, de
aardkorst doorbreken, om dan als paddenstoelen eenigen
tijd voort te leven.
Bij de Phanerogamen heeft men opgemerkt dat de jon-
gen, van een' plant die jaren lang op dezelfde plaats ge-
staan heeft, meer en meer gaan o n ta a rd en ; bij de Cryptogamen
is zulks anders.
Wanneer het mycelium langen tijd op dezelfde plek
groeide en vruchten droeg, ziet men daar eensklaps geen
zwammen meer verschijnen. Deze verdwijning vindt haar
oorzaak in de uitputting van den bodem aan die stoffen
welke het mycelium behoeft om te groeien en vruchten,
voort te brengen.
Wanneer nu de bodem, in de wetenschap substratum
genaamd, zieh van die uitputting hersteld heeft en weder
die stoffen hezit, welke noodig zijn voor haar bestaan,
zullen de daar gesluimerd hebbende sporen ontkiemen en.
de in jaren niet geziene zwammen zieh opnieuw vertoonen.
Het mycelium van sommige soorten breidt zieh ieder
jaar of beter gezegd ieder tijdperk van nieuwen planten-
groei verder u it en draagt vruchten die hoe langer hoe
meer verwijderd zijn van het punt waar de ontkieming
der spore plaats had, natuurlijk wanneer terrein en bodem
daartoe meewerken.
1) S u b s tra tum n o em t m en h e t b ed v an m e e r o f m in d e r v e rg a n e o rg a n isc h e
sto ffen , w a a ro p de zwam men z ie h o n tw ik k e le n .
Door het afsterven van het midden-gedeelte en het
groeien der uiteinden ontstaan groote cirkels, welke men van
■oudsher heksenkringen noemt en die vroeger velen beangst
maakten, want daarbinnen toch hadden des nachts de
heksen vergaderd.
Opmerkelijk is de invloed van dezen myceliumkring op
het daar groeiende gras. In het begin der lente wanneer
het andere deel van het weiland nog niet veel leven vertoont,
ziet het gras op de plaats waar het mycelium onder
den grond zit er bizonder welig en donkergroen uit. In
den loop van den zomer echter, wanneer het geheele weiland
groen is, zien juist deze plekken er verdroogd en kaal
uit, alsof hier de bodem voor elken plantengroei totaal
oiigeschikt is.
Deze verandering is toe te schrijven aan de ontwikkeling
der paddenstoelen. Op het einde va.n den zomer
en in den herfst verrotten op deze plaats een massa paddenstoelen
waardoor de bodem een flinke bemesting ver-
krijgt en de groei van het daar aanwezige gras bevorderd
wordt. Maar wanneer tegen den zomer het mycelium zieh
begint te ontwikkelen, w=-ordt de bodem hierdooi- uitgeput
en andere plantengroei onmogelijk gemaakt.
Sommige myceliums kunnen jaren bestaan zonder vriich-
ten voort te brengen, alleen wanneer alles meewerkt, ziet
men plotseling zwammen voor den dag komen die in lange
jaren niet versehenen w'aren.
Het mycelium der Hymenomyceten komt in versehillende
vorm.en voor en wel vezelig, vliezig en vast, meestal is
de kleur wdt doch die van het geslacht Pomes is bruin,
van Trametes rood, van Corticium goudgeel, enz.
Het mycelium heeft somtijds ook een geheel ander aan-
zien, dikwijls zijn het dikke zwmrte lederachtige draden
van buitengewoiie lengte en meer of minder v e r ta k t;
eertijds noemde men ze rhizomorphen; men vindt ze
onder de schors van boomen. Ook vindt men het mycelium
in den vorm van knobbeltjes of wratjes, meer of "minder
dik, onregelmatig gevormd en zwart gekleurd ; de weten-
schappelijke naam is sclerotium.