
De hoed is tanielijk vleezig, bol, vlak met onregelmatig
gegolfden rand, niet of weinig bultig in het midden, trech-
tervorniig, giad, onbehaard, eerder vochtig dan droog,
blauAV groenachtig, zelden grijs, 4 a 6 cM. breed.
De steel is hol, buigzaam, ongelijk, onbehaard, aan den
A’oet A’ersmald die donzig is, gelijkkleurig met den hoed,
3 ä 8 cM. lang, en 6 a 8 mM. dik.
De plaatjes zijn niet zeer talrijk, breed, aangegroeid en zelfs
een Aveiiiig afloopend, Avitachtig of gekleurd als deu hoed.
Het A’leesch is Amil AA’it gekleurd, A’ast, dik, de reuk is
doordringend en doet denken aan anijs of A’aiiilje, de
smaak is aangenaam. Men A’indt deze zwam A’an Augustus
to t October in bosschen met zandigen hodem op bescha-
duAA’de plekken tusschen doode bladeren waaraan zij door
een donsachtige stof A’erbonden is, eenzaam of in groepen,
zij is eetbaar en Avordt als kruiderij gebruikt.
21. CI. tyrianthina (Fr.) afgeleid A’an Tupvx'Au/og of pur-
pei'A’iolet.
S y n .: Ag. gih’us-Fl. Dan.
De hoed is vleezig, bol, vlak en ingedeukt, stomp, giad,
onbehaard, de opperhuid laat gemakkelijk los, rood pur-
perkleurig, 4 a -5 oM. breed.
De steel is steA’ig, sponsachtig, donzig, dikker A’an onderen.
De plaatjes zijn talrijk, smal, scherp, aangegroeid, later
afloopend, roodpaars.
De sporen zijn A’olgens Gillet bleek rose geel en a’oI-
gens AA’ijlen Prof. Oudemans is het mycelium rood.
Het A’leesch riekt niet naar anys ; men A’indt deze ZAvam
in sparrebosschen gedurende het najaar, zij is echter zeldzaam.
22. CI. opaca (Fr .) afgeleid A’an opacus of ondoorzichtig.
S y n .: Ag. cerussatus-L., Ag. cretaceus-Pers., Ag. canus-
Schum, Ag. leucolus-Scer.
De hoed is A’leezig, bol, de rand omgebogen, bultig, giad,
AA’it, ondoorschijnend, bedekt met kleine vlokkige schubbetjes
of met een vetachtig dons, 5 ä 6 cM. breed.
De steel is gevuld, Avit aan den top, A’an binnen een
weinig rood, rech t of krom, gelijk of onderaan smaller, 5
ä 6 cM. lang, hij is inwendig meestal zeer vochtig en Avan-
neer hij oud is, geA’uld m e t een bruinachtig merg.
De plaatjes zijn zeer talrijk, dun, AA’it, afloopend.
Het A’leesch is Avit met Aveinig reuk.
Zij komt gedurende het najaar vrij aigemeen onder
dennenhoomen alleen of in groepjes voor ; dikwijls A’er-
schillende exemplaren door den steel met elkaar verbonden,
omtrent eetbaar- of giftigheid A’ond ik nergens iets vermeld. -
23. CI. metachrous (Fe .)
Syn. : Ag. dicolor-Pers.
De hoed is AA’einig vleezig, bol, dan A’lak, kegelvormig,
ingedrukt, giad, Avaterachtig, loodkleurig grijs of aschbmin,
donkerder in natten toestand, witachtig en glanzend AA’an-
neer hij droog is, de rand is op het laatst licht gestreept,
2 a 6 cM. breed.
De Steel is geA’uld, later hol, gelijk, dikwijls ineenge-
drongen, taai, grijs-wit, van boven bepoederd, 2 ä 3 cM.
lang en 4 mM. dik.
De plaatjes zijn talrijk, aschkleurig, AA’it, ternauAvernood
afloopend. De ZAA’am is reukeloos.
Is gedurende het najaar in naaldbosschen tusschen bladeren
en mos te vinden en in ons land sleclits bij Apeldoorn
aangetroffen.
24. CI. fragans (Fr.) afgeleid A’an fragmns da t Avil zeggen
,,een aangename geur verspreideiid” .
Syn. : Ag. gratus-Schum., CI. suaA’eolens (volgens Costa
n tin ) .
,Hoed AA’aterachtig, Aveinig vleezig, bijna vliezig, zeer dun
aan den rand, gCAA’oonlijk regelmatig, bol-A’lak, later inge-
drnkt, eindelijk met opstaanden rand, giad, onbehaard,
vuilwit, eenkleurig in droge tijden, grijsachtig rood of
parelgidjs, in n a tten tijd is de rand licht gestreept, het
midden en den rand behouden lang hun vochtigheid en
zien er dan als geolied uit, 2 a 5 cM. breed.