
4. L. rhacodes (Vitt.) afgeleid van liet Grieksclie ivoord
pxzog dat een versleten kleed beteekent. Syn. : Hypo-
pliAdlum columella P a u l, Agaricus subtomentosus-Kromb.,
Ag. lepidarius-Weinm.
Hoed halfrond, later uitgespreid, 7 ä 10 cM. breed,
zonder bult, met dik epiderm, roodbruin, bedekt met breede
grijsbrnine schubben, dicht opeen en met elkander door
roodachtige draden verbonden, later met gebarsten rand.
De Steel is minder slank, 6 ä 8 oM. vezelig, gevuld
met een draderige massa, witachtig, zonder idammen en
eindigend in een dikke knol. De ring is vast, vezelig.
Plaatjes wit of roodachtig, opeen, buikig, niet ver van
den steel.
Vleesch bij doorbreking onmiddelijk rood ivordend, weinig
riekeiid, onaangenaam van smaak, doch na kooking goed”
Op vruchtbare plekken in tuinen, bebouwde velden, naald-
eii andere bosschen gedurende zomer en herfst, maar niet
aigemeen. Meestal in troepen, zelden alleen.
5. L. mastoidea (F ries) afgeleid van het Gr. Avoord
fj-xs-ro? dat tepel en siSog da t vorm beteekent. Syn. : Ag.
furnaceus-Letel., Ag. mastocephalus-Batt., Ag. umbonatus-
Schum.
Hoed klokvormig, 3 a 6 cM. breed, met puntige verhooging
in het midden, opperhuid teer, grijsachtig, later
AA it, zijdeachtig, glad op den rand, boven op den top met
fijne bruine stippeltjes.
Steel lang 7 a 10 cM., hol, knollig, zeer smal aan den
top, AA'it of licht bruin, fijn gevlamd.
Plaatjes geehvit, zeer ver van den steel af, worden door
droogte ZAvart. Sporen ellipsvormig.
1 leesch wit, week, welriekend, zeer smakelijk.
Op beiden, Aveiden, open plekken in bosschen, maar
steeds op zandigen grond, gedurende zomer en herfst,
zeldzaam.
6. L, Badhami (Berk). S y n .: haematosperma-Quel.
Hoed klokvormig, later uitgespreid met verhooging in
het midden, 5 a 8 cM. breed, witzijdeachtig in het begin,
later bedekt met opstaande schubben van een bruin pur-
peren kleur. Steel niet slank, naar boven gaand smaller,
hol, vlokkig, schubbig, met een ring die stevig en weinig
bewegelijk is. Plaatjes geelwit, door aanraking spoedig
roodachtig Avordend, later rostbruin en eindelijk donker-
bruin, buikig, vrij, Vleesch wit, spoedig geelachtig rood,
later roest en zwartbruin ; onaangenaam riekend. Zij komt
voor op run in serres en tuinen, onder populieren en in
het gras onder pijnboomen. In ons land een enkele maal
gevonden; zij is giftig.
7. L. meleagris (Soav.) afgeleid van Meleagris da t parel-
hoen wil zeggen, naar aanleiding der gevlekte opperA'lakte
van den hoed.
Hoed klokvormig, dikwijls afgeplat op den top, donzig,
fijn bruin gekorreid, later grijs rose en bedekt met kleine
staande purperbruine vlokken. Steel niet slank, 5 a 6 cM.
breed, spih'ormig, gevuld, bedekt met zwartbruine punten,
de ring sclieurt spoedig en duurt kort. Plaatjes Avit, later
licht rose of roodachtig, buikig, opeen, Auij. Vleesch Avit,
dan rose of rood, Aveinig reuk met een echte zwammen,
maar geen onaangenamen smaak. Komt in Avarme kassen
op run A'oor.
8. L. Acutesquamosa (Weinm.)
Syn.; Ag. aculeatns-Vitt., A. aspera-
A en S., Mariae-Klotsch. A. trichoc
toides-Batsch.
Hoed halfrond, later uitgespreid,
6 a 8 cM., licht bruin, eerst A'lokkig,
daii met opstaande en scherpe
punten.
Steel 7 a 10 cM. lang, knollig met
vezelige stof gcA'uld, later hol, Avit
aan den top, bedekt met schubben
die zoodanig geplaatst zijn da t zij
op ringen gelijken. L e p io ta a c u te sq u am o s a .