
Sleutel tot het bepalen der families van de Basidiomyceten.
9.
10.
Zwammen die tegen den onderkant van den
hoed straalswÿs plaatjes of lamellen vertoonen
Zwammen die aan den onderkant van den hoed,
die op een kussen of op éen k o rst gelijkt, van
gaatjes of poriën voorzien zÿn.
Zwammen die hetzy aan den onderkant v an den
hoed, op een k o rst of vleezige massa, stekels,
tepels of wratjes vertoonen.
Schelp-, korst-, beker- of trechtervormige zwammen
van een hout-, was-, leder- of vliesachtige
zelfstandigheid.
Zwammen die gelijken op zuilen, k notsen of
koralen.
Zachte, geleiachtige, trillende, om-egelmatig go-
vormde massa’s.
Zwammen van anderen vorm, van een volva
voorzien en walglÿk riekend.
Kleine, leerachtige, kogelronde of bekervormige
zwammen, zonder volva.
Zwammen die op eieren of ballen gelijken.
Vleezige, onderaardsche, op aardappels gelijkende
ZAvammen.
Agaricaceeën.
Polyporaceeën.
Hydnaceeën.
Thelephoraceeën.
Clavariaceeën.
Tremellaceeën.
Phallaceeën.
Nldularlaceeën.
Lycoperdaceeën.
H ymenogastraceeën .
Sleutel tot het bepalen der geslachten van de Basidiomyceten.
Agaricaceeën o f Plaatzwammen.
Om hiertoe te geraken wordt allereerst de k leur der sporen onderzocht
hetwelk geschiedt als op pag. 8 omschreven is.
Deze kun n en zijn:
Kleurloos of wit, bleekgeel en roseachtig. Leucosporeeen of witsporigen.
Rose of zalmkleurig. Rhodosporeeën of rose.porigen.
Okerkleurig of geelbruin. Ochrosporeeën of bruinsporigen.
P u rpe rbruin of zwart. Melanosporeeen of zwartsporigen.
Wanneer men de k leur gevonden heeft, ste lt men zich de versehillende
vragen die onder bovengenoemde hoofden gedaan worden om daardoor
h e t geslacht te ontdekken.
10
11
12
13
14
Leucosporeeen o f Witsporigen.
Zwammen die door verrotting vergaan. A’leezige
to t vliezige vruchtlichamen
Zwammen die n ie t verrotten. Lederachtige of
taaivleezige vruchtlichamen
Van volva en meestal op den hoed van schilfers
voorzien die niet to t de opperhuid behooren
Zonder volva eu n a ak ten hoed of bedekt m e t schilfers
die wel to t den opperhuid behooren
Met steel op zijde of ontbrekend
Met steel onder h e t midden
Steel van een vliezigen ring voorzien
Steel zonder ring
Plaatjes vrij, steel gemakkelijk van den hoed te
scheiden: ring veelal los aan den steel
Plaatjes aangegroeid of afloopend; steel moeielijk
van den hoed te scheiden
Soorten waarvan de p laatjes scherp op de snede zijn
Soorten waarvan de plaatjes stomp op de snede zijn
Saprijke plaatjes) (een melkachtig vocht bevattend)
Drooge plaatjes
Kraakbeenachtigen steel
Geen kraakbeenachtigen steel
Afioopende plaatjes, hoed gewoonlijk genaveld
Vrije plaatjes; de hoedrand aanvankelijk omgerold
Aangegroeide, zeldzamer vrije plaatjes; hoedrand
aanvankelijk recht en tegen den steel aanged
rukt, klok of helmvormig, gewoonlijk m e t gestreepten
rand
Bochtige of bij den steel uitgerande plaatjes
Anders gevormde plaatjes
Plaatjes gelijk of bijna, dikwijls v e rtak t of door
plooien verbonden, droog, broos, hard
Plaatjes altijd ongelijk, sporen glad
P laatjes gewoonlijk dik, wasachtig, sappig, uiteen
staand, veelal geaderd bij den steel
Soorten zonder deze kenmerken
Vertakte plaatjes, met stompen zoom, afloopend
Ongelijke, vleezige, dikke plaatjes m e t stompen
zoom, n ie t vertak t. Soorten die op andere zwammen
parasiteeren
Steel in h e t midden, plaatjes uiteen, m e t gaven
zoom, vruehtlichaam n ie t in den steel overgaand,
soorten welke op den grond tusschen
bladeren en soms op h out leven
Steel excentrisch of op zijde
14
Amanita.
Pleurotus.
Lepiota.
Armillaria.
13
Lactarius.
9
10
Omphalia.
Collybia.
Mycena.
Tricholoma.
11
Russula.
12
Hygrophorus.
Clytocybe.
Cantharellus.
Nyctalis.
Marasmius.
15
à