
kegel- of klokvormig, eerst gesloten dan uitgespreid, met
reckten, tegen den steel aangedrukten rand. De steel is
pijpachtig, bijna kraakbeenig en zeer breekbaar.
De ring is nietig evenals het spinnewebachtige gordijn
da t snel verdwijnt of ontbreekt. De plaatjes zijn aangehecht,
brum of bruin-purperkleurig en niet vervloeiend
De sporen zijn eivormig, glad, rood of purper-zwart.
Deze voor het meerendeel kleine zwammen leven op den
grond, aan stammen van boomen, alleen of zodevormend.
1. P. conopilea (F r .) afgeleid van conus
of kegel en pileus of hoed, n. a. van den
hoedvorm.
De hoed is bijna vliezig, eivormig, dan
meer of minder gerekt kegelvormig, klokvormig,
glad, onbehaard, witachtig, grijsachtig
of bruin-grijsachtig, 1-| cM. breed
bij 1 cM. hoog.
De steel is pijpachtig, bovenaan dunner,
onbehaard, wit, glimmend als zilver, 8 ä
10 cM. lang.
De plaatjes zijn talrijk, bol, aangehecht,
roestkleurig, purper-hruinachtig.
Vrij aigemeen voorkomend op grasvelden
in tuinen, eenzaam of in troepen, gedurende P-ati.y
zomer en herfst.
co n o p ilea.
2. P. corrugis (P.) afgeleid van con of met en ruqa of
plooi.
De hoed is bijna vliezig, klokvormig, bultig, een weinig
rimpelig, onbehaard, witachtig of rood-bruinachtig met
rose gewasschen en ouder wordend een donkerbruine
tin t aannemend, 2 a 4 cM. breed.
De steel is vezelig, lang, gelijk, onbehaard, wit, 5 a 9
cM. lang.
De plaatjes zijn buikig, bochtig, aangehecht, violet-
zwartachtig.
Aigemeen in het najaar, eenzaam of in kleine troepen
te vinden, in tuinen, op beschaduwde plekken in bosschen,
gedurende zomer en herfst.
3. P. gyroflexa (F r .) afgeleid van gyrus of cirkel en
flectore of buigen, n. a. van den gebogen steel.
De hoed is vliezig, kegel-klokvormig, dan halfrond, gestreept,
bleek grijs alsof hij met een meelachtig poeder
bedekt is, later roestkleurig, 1 cM. breed ongeveer.
De steel is wit, gelijk, glimmend, pijpachtig, breekbaar,
bochtig, hang aan den voet, 3 à 5 cM. lang.
De plaatjes zijn talrijk, aangehecht, slap, wit, dan grijs
purperachtig.
In vochtige gazons, op de wortels van boomen, rottende
boomstronken, beschaduwde plekken in bosschen, in troepen,
overal van October tot November te vinden.
4. P. spadiceo-grisea (Schaeff.)
De hoed is bijna vliezig, bol, dan kegelklokvormig
en uitgespreid, een weinig bultig,
onbehaard, tot in het midden gestreept,
kastanjebruin, dan grijs-geelachtig met
bruine streepen, donkerder en glimmend
aan den top, 4 à 5 cM. breed.
De steel is pijpachtig, cijlindrisch, steAug,
bovenaan dunner, gestreept aan den top,
5 à 6 cM. lang.
De plaatjes zijn aangehecht, smal, smaller
achteraan, a’uH . geelachtig, dan grijsachtig- ^’^ a th y ra spadiceo-
briiin en bruin.
Aan den voet van boomen, op beschaduwde plekken
ill bosschen, eenzaam of in groote troepen voorkomend.
5. P. obtusata (F r .)
De hoed is bijna vliezig, klokvormig, dan uitgespreid,
stomp, onbehaard, niet gestreept, grijs-bruinachtig, bleeker
aan den rand, glimmend op ouderen leeftijd, 2 cM. breed.
De steel is stijf, gelijk, glad, bleek, krom aan den A’oet,