
De plaatjes zijn Auij, smal, lansvormig, wit, dan zwart
bruinachtig.
Deze soort is zeer vergankelijk en verändert spoedig
in een op inkt gelijkend Arocht.
Längs Avegen, tuinen enz. overal A’rij aigemeen A’oorkomend.
6. C. fimetarius (F r .) afgeleid van fimum of mest.
Syn. ; Ag. cinereus-Bull.
De hoed is bijna vliezig, cyliiidrisch-eivormig, dan klokvormig,
eindelijk uitgespreid, het midden steekt omhoog,
de rand is gescheurd en omgerold, aschgrauw, loodkleurig
aan den top, met witte vlokkige schubben bedekt, 4 a 5
cM. hoog bij een breedte van 2 a 3 cM.
De steel is slank, cylindrisch, hol, behalve de voet die
gezwollen is, vlokkig-schubbig, AA’it, dikwijls eindigend in
een spoelvormig aanhangsel, 7 ä 8 cM. lang.
De plaatjes zijn vrij, buikig of lansA’ormig, dan lijnvormig,
bochtig, zwart.
Deze soort is zeer vergankelijk nauwelijks is zij uitgespreid
of de rand rolt om en de zwam vervloeit to t een
ZAvartachtig vocht.
Op mesthoopen enz. van Juni to t Augustus vrij aigemeen
A’oorkomend.
7. C. tomentosus (F r .) afgeleid van tomentum of vilt.
De hoed is bijna vliezig, cylindrisch, dan kegelvormig,
Stomp, met onregelmatigen rand, op het laatst iets wijder
maar niet uitgespreid, gescheurd, bedekt met wit-grijsachtig
A’ilt, 1 ä 2 cM. breed en 3 cM. hoog.
De Steel is pijpachtig, cylindrisch, een weinig dikker
onderaan waar hij in een punt eindigt, wit en viltig, 3 a
4 cM. lang.
De plaatjes zijn vrij, smal, lijnvormig, hruin, dan
ZAvartachtig, in jeugdigen staat wit op de snede.
Op plaatsen als de vorigen, van Mei to t September vrij
aigemeen.
8. C. niveus (F r .) afgeleid van nix of sneeuw.
De hoed is bijna vliezig, eivormig, stomp, dan klokvormig,
op het laatst uitgespreid en vlak, de rand is
gescheurd en naar boven omgerold, met een zeer wit dons
bedekt, vlokkig-schubbig, 10 ä 15 mM. breed bij 3 cM.
hoogte.
De steel is slank, cylindrisch, breekbaar, pijpachtig,
dunner bovenaan, geheel wit en donzig, 6 a 7 cM. lang.
De plaatjes zijn aangegroeid, smal, wit, dan bleek bruinachtig,
op het laatst zwartachtig.
Vrij aigemeen, op groeiplaatsen als de voorgaande
soorten.
9. C. tergiversans (F r .) afgeleid A’an tergum of rüg en
versare of zich draaien, wenden.
D e 'h o ed is bijna vliezig, kegelvormig, _dan kegel-klokvormig,
gescheurd, behalve aan den top, in dunne riemen
die naar boven omgekruld zijn, roestkleurig, bruinachtig,
giad, glimmend in jongen staat, dan pluizig en bezaaid
met glinsterende door de loep waarneembare puntjes, 3
ä 5 cM. breed.
De steel is slank, dun, pijpachtig, onbehaard, naakt,
gevoord aan den top, Avit of bleek 8 a 12 cM. lang.
De plaatjes zijn breed aangegroeid, buikig, geel kaneel-
achtig, dan geel roestkleurig en zwart.
Tusschen gras op vruchtbareii grond, zodevormend,
zeldzaam.
10. C. micaceus (F r .) afgeleid A’an mica of kruimel.
De hoed is bijna vliezig, eivormig, kegel-klokvormig,
eindelijk vlak, inet gegolfden eii gelobdeii rand, gescheurd
en naar boven omgekruld, geel roestkleurig, bedekt met
spoedig verdAA’ijneiide glmstereiide korreltjes, 4 ä 5 cM.
breedte bij gelijke hoogte.
De steei is pijpachtig, glad, hol, in de jeugd knobbelig
op de plaats Avaar de rand A’an den hoed tegenaan ge-
drukt was, 8 a 10 cM. lang.