
De Fransehe schrijver C. Gillet behandelt het geslacht
Auricularia onder de famihe der Auriculariaceeën, door
Avijlen Prof. Oudemans niet genoemd ; deze behandelt
de soorten hieiA-an onder de Thelephoraceeën.
G. Exobasidiën.
Exobasidiiim
2. GASTEROMYCETEN OF BUIKZWAMMEN.
A. Phallaceeen of Stinkzwammen.
1. Phallus 2. Clathrus
B. Nldularlaceeën of Nestzwammen.
1. Sphaerobolus 4. Cyuthus
Thelebolus
3. Nidularia
5. Crucibulum
C. Lycoperdaceeen of Stuifzwammen.
1. Lycoperdon 4. Tulostoma
2. Bovista 5. Scleroderma
3. Geäster
D. Hymenogastraceeen of Schijntruffels.
Rhizopogon.
Ascomyceten of Ascuszivammen.
Evenals bij de Basidiomyceten op de ligging van het
hymenium een A-erdeeling in twee onderafdeelingen berust,
zoo berust ook cle onderverdeeling der Ascomyceten op
de ligging van het hymenium, hetwelk onbedekt in ascus-
vruchtjes of Auij op groote, hooger ontwikkelde vrucht-
lichamen kan A^oorkomen. Zij worden verdeeld in ;
1. Saccharomyceten 4. Pyrenomyceten
2. Gymnoasci 5. Discomyceten.
3. Perisporiaceeen
BA S I D I O M Y C E T E N
OF B A S I D IUMZWAMMEN.
ZAvammen Avaarvan de sporenvorming op basidiën plaats
heeft.
HYMENOMYCETEN OF VLIESZWAMMEN.
ZAvammen met een Auij, buiten op het vruehtlichaam
zieh hevindend hyménium. Zij komen in allerlei vormen
en kleuren voor evenals van diverse substanties als sap-
pige, drooge, vleezige, houtachtige enz. en zijn op den
grond, alsook op boomstronken, doode takken en bladeren
te Aunden.
AGARICACEEEN
OF PLAATZWAMMEN.
Deze zwammen zijn meestal
vleezig, sappig, kraakbeen- of
lederachtig ; zij leven op den
grond of als epiphyten en AA^or-
den in hun eerste dagen door
een Adies omgeven.
Het hyménium bedekt de
beide AA^anden van glimmende
plaatjes die zieh straalsgeA\djze
onder tegen den hoed aan he-
A’inden. Basidiën met 2 à 8
stérigmaten.
Evenals de kleur der sporen ’’’ype van een A m an ita ,
aanleiding gaf to t het verdeelen ? 1 , P , o Tleesch e s te e l cier Agaricaceeen m Auer atdee- c piaatjea / ToWa