
P s a llio ta c am p e s tris .
PSALLIOTA.
Syn. : Agaricus en Pratella.
De naam van dit geslacht is afgeleid van het Latijnsche
woord psallion dat ring beteekent.
Van alle zwammen of paddenstoelen
is dit geslacht voorzeker
wel het meest bekend en uit een
oeconomisch oogpunt het belang-
rijkste daar de meeste soorten
hiervan niet alleen als een heerlijk
voedsel, een lekkernij gezocht worden,
maar omdat het gelukt is
ze kimstmatig te kweeken en to t
een voornaam handelsproduct te
maken.
De hoed is eerst bolrond, wordt
dan bol om eerst op later leeftijd
zieh uit te spreiden ; hij is vleezig,
wit, later bruingeel met zilveren gloed.
De steel is van een andere substantie dan den hoed,
s ta a t in het midden en is voorzien van een duurzamen,
vliezigen ring.
De plaatjes zijn vrij, bij sommige soorten eerst roomkleurig,
dan rose, lichtbruin, donker purperbruin en bijna
zwart. De sporen zijn bruin-purperkleurig, eivormig en
glad. Men vindt deze zwammen van Juni to t in het najaar
in weiden, grazige plekken in bosschen en längs wegen ;
behalve de soort ,,suhgibhosus” waarover vreemde schrijvers
zwijgen en ,,sylvatica” waaromtrent de opinies verschillen,
zijn alle in ons land voorkomende soorten eetbaar.
1. P. arvensis (F e .) afgeleid van arerem of veld.
De hoed is vleezig, een weinig kegelvormig, dan klokvormig
bol, op het laatst vlak en uitgespreid, eerst wit,
dan vuilwit of licht geelachtig, vlokkig-meelig in de eerste
jeugd, vervolgens meer of minder onbehaard en droog,
soms ook glad of met gespleten opperhuid, 10 cM. en
dikwijls meer breed.
De steel is dik, stevig, hoi of met een vlokkig merg
gevnld, wit, licht rosekleurig aan den voet, bijna altijd
krom, 5 à 14 cM. lang en 2 à 6 cM. dik.
De ring is dubbel, zeer breed, bijna boven aan den steel
hangend, de onderste is minder breed.
De plaatjes zijn tahijk, vrij, bij den rand breeder, eerst
roomkleurig, dan rose of lila-achtig gekleurd, dan bruin
violetachtig, op het laatst bruin en droog.
Het vleesch is wit en verändert niet wanneer het ge-
drukt wordt, reuk en smaak zijn aangenaam, als déhca-
tesse gezocht, doch niet zoo geurig en maisch als ,,campestris”
.
Van Juli to t November is deze zwam in weilanden
en op grazige plekken in bosschen te vinden, meestal in
groepen, in sommige streken gemeen, in andere zeldzaam.
2. P. pratensis (Schaeff.) afgeleid van pratum of weide.
Syn. : Ag. spodophyllus-Krombh.
De hoed is vleezig, bolrond, dan halfrond of bol, u itgespreid,
eerst glad of onbehaard, op het laatst schubbig
en gebarsten, droog, witachtig of witachtig-aschgrauw,
5 à 6 cM. breed.
De steel is cylindrisch, gevuld, naakt, stevig, iets dikker
aan den voet, wit, gewoonlijk korter dan de hoed breed is.
De plaatjes zijn talrijk, vrij, achteraan afgerond, smaller
en spitser aan den rand, aschgrauw, later bruin.
De ring is wit, vliezig, enkel en vergankelijk.
Het vleesch is dik, wit, verändert niet van kleur, reuk
en smaak zijn aangenaam. Eetbaar.
Komt in zomer en herfst in weilanden en bosschen voor,
doch is niet aigemeen.
3. P. campestris (E r .) afgeleid van campus of veld.
De hoed is vleezig, bolrond, dan bol, bol-vlak, droog,
witachtig, rossig of iets bruinachtig-geel, glad of vlokkig,
schubbig, gemakkelijk te schiUeii, 6 à 14 cM. breed.