
92
16. C. Micheliana ( F e . ) genaamd naar den Italiaansclien
botanicus Micheli.
De lioed is bijna A’liezig, stomp, glad, onbehaard, A\dt,
met gestreepten rand, 2 a 6 mM. breed.
De steel is a’oI, stijf, dikAA’ijls bochtig, gelijk, onbehaard,
AA’it, gezAA’ollen aan den A’oet, 21 cM. lang.
Leeft in het najaar op Avortels A’an doode grassen in
zandige streeken, is niet aigemeen.
17. C. muscigena (Schum.) afgeleid A’an muscus of mos
en gignere of A’oortbrengen, AA’ijzende op de groeiplaats der
ZAA’am.
De hoed is bijna A’liezig, bol, vlak, glad stomp, onbehaard,
Avit, een AA’einig roodachtig in het midden, 2 a 6 mM. breed.
De steel is a’oI, draacL’ormig, slap, bochtig, AA’it, iets
roodachtig aan den A’oet, 3 a 4 oM. lang.
In het najaar te A’inden in het mos aan den A’oet A'an
boomen Avaarin zij door middel van een rechten pimtigen
AA’ortel doordringt. Komt meestal eenzaam A’oor en is niet
zeldzaam.
18. C. ludius (Fe .) afgeleid A’an ludius of danser, zin-
speleiide op den dunnen AA’aggelenden steel.
De hoed is A’liezig, bol, stomp, dan uitgespreid, de rand
is naar boA’en omgerold, golvend, glad, onbehaard, Avit,
I a 2 cM. breed.
De steel is taai, pijpachtig, draadA’ormig, onbehaard,
AA’it, 2 cM. lang, 2 mM. dik.
De plaatjes zijn Avit en aangegroeid, dunner bij den
steel.
In den herfst zodeA’ormend op afgeA’allen bladeren, A’rij
aigemeen.
19. C. aquosa (B u ll.) afgeleid van aqua of AA’ater, naar
aanleiding A’an het vele Avater dat deze ZAvani bevat.
De hoed is Aveinig A’leezig, taai, bijna A’lak, stomp, somtijds
een Aveinig hoi in het midden, onbehaard, gestreept
aan den rand, AA’itachtig, okerkleurig, I a 3 cM. breed.
De steel is vol, naakt, rood, vezelig aan den voet, 3 a
4 cM. lang.
De plaatjes zijn zeer talrijk, smal, bijna A’rij, AA’it.
Deze AA’aterige soort is in dennenbosschen in het najaar
tusschen het mos te A’inden, doch komt zeldzaam voor.
20. C. clavus (L.) afgeleid A’an clavus of spijker, zinspelende
op den vorm der ZAA’am.
De hoed is Aveinig A’leezig, bijna A’lak, stomp, glad, oii-
behaard, levendig oranjerood, donkerder in het midden,
slechts 4 a 10 mM. breed.
De steel is gelijk, vol, naakt, draadvormig, recht, onbehaard,
AA’it 3 a 5 oM. lang.
Plaatjes zijn talrijk, aangegroeid, dan A’rij, buikig, AA’it.
Het A’leesch is AA’itachtig of AA’itgeelachtig en smaakt
naar anijs.
Tusschen planteiiafA’al en mos in troepen gedurende het
najaar te A’inden, doch zeldzaam.
21. C. acervata (Fe.) afgeleid A’an acervus of hoop, naar
aanleiding van het groeien der zAvam in troepen.
De hoed is AA’einig vleezig, bol, vlak, eindelijk bnltig,
onbehaard, roodachtig Avaimeer het A'ochtig is, maar AA’it-
achtig indien het droog is, de raiid is op het laatst flauAv
gestreept, 2 a 3 cM. breed.
De steel is pijpachtig, gelijk, naakt, rood of bruin, aan
den A’oet AA’ortelvormig en bedekt met eeii AA’it doiis, 4 a -5
cM. lang.
De plaatjes zijn zeer talrijk, hleek rood en Auij.
Het vleescli is roodachtig.
Deze soort is alhoeAvel niet aigemeen in zomer en najaar
zodevormend in denuenhosschen te vinden.
22. C. dryopliila (Fr.) afgeleid A’an SpOg of eik en aiSs; of
vrieiid, duidende op de plek Avaar de zAA’a r a bij voorkeur
groeit.
Syn. : Ag. diyophilus-Bull.
De hoed is AA’einig vleezig, eerst halfrond, dan bolrond.