
De plaatjes zijn breed en wit. Het vleesch is wit met
aangename maar zwakke geur.
lie n kan haar in September en October op beschaduwde
plekken in duinen en bosschen eenzaam vinden ; zij is
eethaar maar komt Aveinig voor.
15. Tr. argyraceum (F r .) afgeleid A'an Hpyvpog of zilver.
Saui. : Ag. argyracens-Bull.
De hoed is AA’einig A’leezig, Avit en A’ooral in het midden
met zAvartkleurige schubbetjes bezaaid.
De steel is geA’uld, AA’itachtig met A'an onderen iets dikker
opgedrukte A’ezels.
Plaatjes talrijk en AA’it.
Deze zAvam is A’an Juli to t October tusschen mos en op
grazige plekken, zodeA’ormend te vinden. Zij is eetbaar
maar een Aveinig bitter. Volgens Costantin is zij een variëte
it A’an Tr. terreum die later behandelt zal AA’orden.
16. Tr. atrosquamosum (Cooke) afgeleid van ater of ZAvart
en squama of schub, doelende op den hoed die met ZAA’arte
schnbben bedekt is.
De lioed is grijsachtig en met talrijke donker paarse
schubben bedekt.
De steel is AA'it en bovenaan A'an donker paarse scliub-
ben A’oorzien, onderaan is hij iets gezAVollen.
■ Plaatjes Avit met rozenroode snede.
Deze soort Avordt door A'eel auteurs eA'eneens als een
A’ariëteit A'an Tr. terreum beschouAvd.
17. Tr. ori-rubens (Quel.) afgeleid van os, opening en
riibens, roodachtig, ten gevolge A'an den rooden glans die
men tusschen de plaatjes ziet.
De hoed is bolrond, grijs, in het midden bruin gekleurd,
5 à 7 cM. breed.
De steel is gelijk, onderaan knollig, Avit bij den top, later
grijsachtig met zacht rose streepen.
De plaatjes zijn AA'it, op de snede roserood. Zij komt
in het najaar in het gras op beschaduAvde plekken A’oor
en is-zeldzaam.
18. Tr. imbricatum (F r .) afgeleid van imbrex dakpan,
Avijzende op de schubben van den hoed.
De hoed is eerst kegelvormig, later uitgespreid met verhooging
in het midden, hij is roodbruin, de opperhuid is
geschubd, de rand is donzig en in het begin witachtig, de
breedte is 4 à 10 cM.
De steel is gevuld, vezelig, licht bruin of roodbruin,
bestoA’en en wit aan den top, 7 c.M. lang.
De plaatjes zijn Avit, vervolgens roodachtig, meer of
minder bruin geA'lekt, bijna vrij en staan opeen.
Het A'leesch is vast, Avit en zoet. Men vindt haar gedurende
het najaar verspreid of in troepen in dennenbosschen.
Volgens Q u é le t is zij eetbaar maar ZAA'aar te
verteeren wanneer zij niet vooraf eenigen tijd in Avater
met azijn heeft geweekt.
19. Tr. vaccinum (Pers.) afgeleid van vacca of koe,
naar de roodbruine kleur A'an den hoed.
Syn. ; Ag. rufus-Pers.
De hoed is klokvormig, later uitgespreid en bultig in
het midden, roodbruin, schubbig met dunnen opgerolden
rand, 2 à6 cM. breed.
De steel is bol, gelijk, iets A'ezelig, roodbruin, 5 à 8 cM. lang.
Plaatjes AA'it, roodachtig gevlekt. Het A’leesch is iets
bruinaclitig met zuiveren smaak. Q u é le t noemt haar niet
als eetbaar noch als giftig. Zij komt in het najaar in naaldbosscheii
voor, doch is zeldzaam.
20. Tr. térreum (Schaeff.) afgeleid A’an terra, naar de
aardkleur van den hoed.
Syn. : Ag. myomyces-A. en S., Ag. nigro-marginatus-
Lasch.
De hoed is Aveinig vleezig, eerst klok of kegelvormig,
later uitgespreid met een bult midden in, meestal 5 à 7
cM. breed. De kleur is meer of minder grijsachtig, muis