
3 4 . C. briinneo-fulvus (F e .) afgeleid van hrunneus of
bruin en fulvus of blond.
De lioed is vleezig, kegelvormig, dan kegelvormig-vlak,
met scherpen bult, op het laatst is de rand omhoog en
gebarsten, giad, roodbruin, giimmeiid, de raud is wit-zijde-
achtig bedekt, op het laatst wordt hij roodachtig hruin,
een weinig donkerder in het midden en roodbruin gevlamd,
6 a 8 cM. breed.
De Steel is gevuld, grijs-witachtig, glimmend aan den
vezelig-gestreepten top, verder bruinachtig, een weinig
onder het midden is de plaats te zien waar het gordijn
gehecht was, onderaan gekromd en eindigend in een lang-
Averpige verdikking, dof rood-geelachtig met enkele zwart-
briiiiie Adokken er omheen.
De plaatjes zijn licht-oranje, dan bruin-kaneelkleurig,
geelachtig op de snede, dik, Aveiuig talrijk.
Het A’leesch is rood-geelachtig.
Deze ZAvam is in ons land in naaldbosschen onder Driebergen
aangetroffen.
35. C. glandicolor (F r .) afgeleid A’an glans oi eikel en
color of kleur.
De hoed is AA’einig vleezig, eerst kegelvormig, dan bol
A’lak, bultig, de rand is bochtig, later gestreept, bruin,
onbehaard, op het laatst bedekt met een zijdeachtige glimmende
stof, in drogen staa t licht kaneelkleurig, 2 | ä 5
cM. breed.
De Steel is gelijk, teer, recht, vezelachtig, gezwollen
en gebogen, 5 a 6 cM. en meer lang, eenkleurig met den
hoed, bovenaan bleeker, met witten scheven ring, waar-
onder overblijfsels van het gordijn.
De plaatjes zijn aangehecht, breed, wijd uiteen, bol,
Avanneer zij oud zijn donker vleeschkleurig of licht kaneelkleurig
met roode tint.
Het A’leesch is bruingeel.
In naaldbosschen gedurende het najaar te vinden.
36. C. flexipes (F r .) afgeleid van flectere of buigen en
fe s of voet.
De hoed is weinig vleezig, kegelvormig, dan uitgespreid-
vlak en voorzien van een spitsen bult waaromheen op het
laatst eene indeuking ontstaat, rood-violetachtig of donkerbruin,
bedekt met een zijdeachtig dons, wit-zilverachtig,
dan naakt en licht kaneelkleurig, 2 a 3 cM. breed.
De steel is gevuld, teer, bochtig, bleek, violet aan den
top, gegolfd en to t het midden bedekt met eeii Avitte A’ezel-
achtig-schubbige stof, 4 ä 11 cM. lang en 3 a 4 mM. dik,
de voet is Avolachtig.
De plaatjes zijn breed, aangehecht, vrij AA'ijd uiteen,
bruinviolet, dan kaneelkleurig, witachtig op de snede,
glimmend, 4 ä 5 cM. breed.
Komt in onze bosschen voor, maar is zeldzaam.
37. C. incisiis (F e .) afgeleid van incidere of keiwen.
Syn. ; ileopodius-Bull.
De hoed is AA'einig vleezig, kegelvormig, dan bol en Adak,
altijd bultig, hygrophaan, vuil geelachtig in de jeugd, dan
roodbruin, later roestkleurig-roseachtig, eerst naakt, dan
vezelachtig, meer of minder gebersten en gekoi'A’en aan
den rand, 2 a 3 cM. breed.
De Steel is teer, gelijk of iets dikker aan den A’oet,
gevuld, dan bol, roestkleurig, bovenaan A’ezelachtig gestreept,
op het midden draagt hij een wit of grijsaclitigeii
breeden schuinschen streep (het overblijfsel A’an het gordijn),
de lengte is steeds grooter dan de breedte van den lioed.
De plaatjes zijn aangehecht, niet dicht opeen, geel kaneelkleurig,
op het laatst roestkleurig.
Het Adeesch is bleek geel, licht roestkleurig, ZAA’ak A’an
geur en aangenaam van smaak.
In naaldbosschen vrij aigemeen gedurende liet najaar
te A’inden.
38. C. hemitrichus (F r .) afgeleid A’an pfu of half en Opi^'
of haar.
De hoed is AA'einig Adeezig, bol-vlak, donker bruinrood iu